Een artikel van Ds. J.R. Visser
Er is veel veranderd in de laatste jaren. Of wat we in de Bijbel lezen als geschiedenis echt gebeurd is of niet, was lange tijd belangrijk. Daarin zag je ook een duidelijk scheidslijn tussen orthodox en vrijzinnig.
Je ziet die scheidslijn al meer verdwijnen. Al meer wordt uitgegaan van de tekst zoals we die nu in de Bijbel lezen. Er wordt al meer erkend dat het zoeken naar hoe een tekst er eerder uitgezien heeft en wat voor tradities en verhalen erachter zitten niet zo zinvol is. Toch wil dat niet zeggen dat daarmee ook erkend is dat de dingen ook zo gebeurd zijn zoals ze in de Bijbel beschreven zijn. Er wordt van de tekst uitgegaan zoals we die nu in de Bijbel vinden als een literair product. Een literair product dat een bepaalde boodschap heeft. Dan kun je orthodox of vrijzinnig zijn maar dat is dan alleen een andere vormgeving van een gezamenlijk geloof. Dit wordt wel het theologisch of canonisch lezen van de Bijbel genoemd. Is dat echt een goede benadering? Is de historische betrouwbaarheid van de Bijbel een soort bijproduct dat je kunt afnemen of niet?
In dit artikel kijk ik naar deze vraag vanuit wat we in de Bijbel lezen over de uittocht uit Egypte. Is de realiteit van die uittocht in het Woord van God belangrijk en vormend? Heeft de realiteit van deze uittocht een eigen waarde of is het verhaal zelf of het nu waar is of niet wel genoeg? We kijken ernaar hoe de Geest in het betrouwbare Woord ons zelf daarin de weg wijst.
- Is het verhaal van de uittocht een soort beeldspraak (metafoor) om Gods bevrijdende zorg voor Zijn volk uit te drukken?
We lezen in de Bijbel veel over de uittocht uit Egypte en de intocht in Kanaän. Het staat ook in het kader van een belofte die de HERE al deed aan Abraham toen hij nog geen kinderen had. De belofte dat het grote volk dat uit hem zal voortkomen eens het land Kanaän als bezit zal ontvangen. Toch zal dat niet meteen gebeuren. Over hoe dat zal gaan lezen we uit Gods mond het volgende:
“Weet wel dat uw nakomelingen vreemdelingen zullen zijn in een land dat niet van hen is; zij zullen hen dienen en men zal hen 400 jaar onderdrukken. Maar ook zal ik over het volk dat zij zullen dienen, rechtspreken en daarna zullen zij met veel bezittingen wegtrekken. Maar u zult in vrede tot uw vaderen heengaan; u zult in goede ouderdom begraven worden. De vierde generatie zal hier terugkeren, want de maat van de ongerechtigheid van de Amorieten is tot nu toe niet vol.” Gen 15:13-16
Het gaat hier om een concrete belofte en profetie van de HERE. De HERE die niet liegt, die dat zelfs niet kan. Een profetie die concreet in vervulling moet gaan. De vervulling van deze profetie kan dan ook geen metafoor zijn of die hele Bijbel moet je als een grote metafoor gaan zien. Dan ben je overgeleverd aan de invulling die mensen daaraan geven en zijn we de HEERE en Zijn betrouwbare Woord kwijt.
De wonderen die de HEERE concreet gedaan heeft zijn juist heel erg belangrijk. Juist ook om ze van generatie op generatie door te geven. Zodat ook het volgende geslacht ziet wie de HERE is. Wat Hij echt gedaan heeft! De Geest wijst ons op het grote belang daarvan in Psalm 78. Ik geef enkele verzen weer waarin we dat zien. In het vervolg van deze Psalm wordt er dan uitgebreid gewezen op Gods grote daden in de uittocht uit Egypte.
We lezen in deze Psalm o.a: “Want Hij heeft een getuigenis ingesteld in Jakob, een wet vastgesteld in Israël; die heeft Hij onze vaderen geboden om ze hun kinderen bekend te maken, opdat de volgende generatie ze zal kennen, de kinderen die geboren zullen worden, en zij opstaan en ze weer aan hun kinderen vertellen; zodat ze hun hoop op God stellen en Gods daden niet vergeten, maar Zijn geboden in acht nemen, en niet worden als hun vaderen: een opstandige en ongehoorzame generatie, een generatie die zijn hart niet richtte op God en van wie de geest niet trouw was aan God.” Vs 5-8
Om God echt te kennen is het nodig dat we van generatie op generatie Zijn grote daden kennen. Wat Hij gedaan heeft. Geen vage metafoor die ieder op Zijn manier kan invullen maar weten wie God is en wat Hij echt gedaan heeft Het is belangrijk om Zijn daden te kennen. Je kent iemand o.a. uit wat Hij doet en gedaan heeft.
- Wie is God?
Vanuit de uittocht uit Egypte en de intocht in Kanaän kunnen we in ieder geval drie dingen over de HERE zeggen
a. De HEERE is God
b. De HEERE is de Bevrijder van Zijn volk
c. De HEERE is de betrouwbare God
a. De HEERE is God
De HEERE overziet en regeert de geschiedenis. In de omgeving van Kanaän breekt een tijd van hongersnood aan. Als de HEERE niet ingrijpt zal het betekenen dat de nakomelingen van Abraham zullen sterven. Er is dan geen ruimte voor de vervulling van Gods belofte via de nakomelingen van Abraham. Er is dan geen weg via Gods belofte naar Christus als de Verlosser.
Het is daarom dat de HEERE er door de verkeerde daden van de broers van Jozef voor zorgt dat Jozef in Egypte komt. Dat hij daar door allerlei gebeurtenissen heen zelfs onderkoning wordt. Jozef ziet later ook dat daarin Gods sturende en reddende hand was. Als de broers van Jozef bij hem komen na de dood van vader Jakob zegt hij: “Jullie, weliswaar jullie hebben kwaad tegen mij bedacht, maar God heeft het ten goede gedacht, om te doen zoals het op deze dag is: een groot volk in leven te houden. Nu dan wees niet bevreesd. Ikzelf zal jullie en jullie kleine kinderen onderhouden. Zo troostte hij hen en sprak hij naar hun hart.” Gen 50:20,21
Jozef leeft ook in het vertrouwen dat de HERE Zijn belofte dat ze het land Kanaän zullen krijgen zal waarmaken want op zijn sterfbed zegt hij: “Ik ga sterven, maar God zal zeker naar jullie omzien en jullie uit dit land laten trekken naar het land dat Hij gezworen heeft aan Abraham, Izak en Jakob.” Vs 24
Wanneer dan ongeveer 400 jaar later de tijd voor de uittocht komt laat de HERE zien dat Hij God is. We moeten daarbij goed bedenken dat de Egyptenaren de Farao als een god zagen. Dat de Egyptenaren hun goden als de sterkste en machtigste goden zagen. Dan is het de HERE die heel nadrukkelijk met 10 plagen komt om de Farao en de goden van de Egyptenaren op de knieën te dwingen. Om te laten zien dat de Farao geen god is en dat al die Egyptische goden niets voorstellen.
Mozes treedt als Gods vertegenwoordiger op en Aaron is de stem van Mozes. We zien bij de eerste plagen ook dat Aaron de staf van God in zijn hand heeft en dat als hij die uitstrekt over Egypte die plaag komt. We lezen dat bij plaag 1-3. Daarna lezen we hier niet over. Maar bij plaag 7 gebeurt er iets bijzonders. De plagen gaan zich al meer tegen de god Farao zelf richten. De HERE komt al meer persoonlijk tegenover de Farao te staan. Het land Gosen waarin de Israëlieten woonden werd door de eerste 3 plagen ook getroffen. Dat is vanaf de vierde plaag niet meer zo. Zie Ex 8:22. Vanaf de zevende plaag komt het nog persoonlijker op de Farao af. De bedoeling daarvan is dat de Farao, zijn hof en zijn volk zien en voelen dat de HERE God is! Hij alleen. We lezen dat o.a. in Ex 9: “Want deze keer zal Ik al Mijn plagen op uzelf, op uw dienaren en op uw volk afzenden, zodat u weet dat er op heel de aarde niemand is zoals Ik. Nu had Ik immers Mijn hand kunnen uitstrekken om u en uw volk met de pest te treffen, zodat u van de aarde uitgeroeid zou zijn. Maar juist hierom heb Ik u laten bestaan, om Mijn kracht aan u te tonen, zodat Mijn Naam bekend zal worden op heel de aarde.” Vs 14-16
Het is vanaf de zevende plaag ook zo dat niet meer Aaron de staf van God in zijn hand heeft maar Mozes. Ook dit is het teken dat de strijd tussen de HERE en god Farao intenser en persoonlijker geworden is.
Toen Mozes met allerlei bezwaren kwam op het moment dat God hem riep om het volk Israël te gaan leiden, besloot de HERE om Mozes’ broer Aaron te sturen. Aaron zou de woordvoerder van Mozes zijn. De verhouding tussen God, Mozes en Aäron wordt dan zo door de HERE geregeld: “Dan moet u tot Aaron spreken en hem de woorden in zijn mond leggen. Ikzelf zal met uw mond en zijn mond zijn en u leren wat u doen moet. En hij zal voor u tot het volk spreken. Dan zal het zo zijn: Hij zal voor u tot een mond zijn en u zult hem tot een god zijn.” Ex 4:15,16
De verhouding is dan dus: God – god (Mozes) – woordvoerder (Aaron). Zo komt de HEERE in het begin van de plagen ook tot Farao. Maar nu het persoonlijker wordt, wordt Aaron er tussenuit gehaald. Dat blijkt ook bij de voltrekking van de zevende plaag. Dan is het niet Aaron die de staf van God in zijn hand heeft en over Egypte uitstrekt maar god Mozes. We lezen dat in Ex 9:23: “Toen strekte Mozes zijn staf naar de hemel, en de HERE gaf donder en hagel.”
In het vervolg zien we Mozes steeds de staf uitstrekken. Ook later bij de weg die de HERE door de Rietzee voor het volk geeft. Mozes strekt ook die staf uit om het water terug te laten lopen en zo god Farao en zijn leger te laten verdrinken. Ook dat gebeurt om te laten zien dat de HERE en niet Farao of een of andere Egyptische god God is. We lezen hierover in Ex 14: “Toen zei de HERE tegen Mozes: Wat roept u tot Mij? Spreek tot de Israëlieten en zeg dat zij opbreken. En U, hef uw staf op, strek uw hand uit over de zee en splijt hem doormidden, zodat de Israëlieten door het midden van de zee op het droge kunnen gaan. En Ik, zie, Ik zal het hart van de Egyptenaren verharden, zodat zij achter hen aan gaan. Ik zal geëerd worden ten koste van de Farao en ten koste van heel zijn leger, ten koste van zijn strijdwagens en ten koste van zijn ruiters. Dan zullen de Egyptenaren weten dat Ik de HEERE ben, als Ik geëerd zal worden ten koste van de Farao, ten koste van zijn strijdwagens en zijn ruiters. Vs15-18
Hier zou nog veel meer te noemen zijn maar dit is nu genoeg om te zien hoe de HERE door concrete gebeurtenissen juist in de manier waarop ze gebeurd zijn, heeft laten zien dat Hij God is en Hij alleen.
b. De HEERE is de Bevrijder
De uittocht uit Egypte laat zien dat de HERE de Bevrijder van Zijn volk is. Hij heeft in de uittocht laten zien dat Hij op de vrijheid van Zijn volk uit is. De grootste vrijheid ligt er voor een mens in dat Hij zich bindt aan Gods goede en bevrijdende wet. Juist als de HERE met Zijn eigen stem de 10 geboden geeft, herinnert Hij Zijn volk aan Zijn grote daden in de uittocht uit Egypte. We lezen dan in Exodus 20:
“Toen sprak God al deze woorden: Ik ben de HEERE, uw God, die u uit het land Egypte, uit het slavenhuis, geleid heeft.” Vs 1,2 Hierna volgen dan de 10 geboden. Wie is de God die deze geboden geeft? De God waarvan de mensen die het toen hoorden zelf hebben meegemaakt hoe Hij hen uit de macht van Egypte bevrijdt heeft. Zie ook Deut 5:6
Het is heel belangrijk dat Gods volk niet vergeet wie de HERE is en wat Hij als de grote Bevrijder gedaan heeft. De HERE geeft aan de Israëlieten de opdracht om kwastjes aan hun kleren te maken. De motivatie daarvoor is deze: “opdat u, wanneer u hem ziet, aan al de geboden van de HERE denkt en die doet, zodat u niet uw eigen hart en uw eigen ogen zult onderzoeken, waar u als in hoererij achteraan gaat; opdat u aan al mijn geboden denkt en die doet, en heilig bent voor uw God. Ik ben de HEERE, uw God, die u uit Egypte geleid heeft, om u tot een God te zijn. Ik ben de HERE uw God.” Num 15:39-41
c. De HEERE is de betrouwbare God
De HERE is de God waarop jij aan kunt. Hij is de enige God en vraagt dan ook om onze trouw aan Hem. Als de Geest ons daaraan herinnert, komt ook de uittocht uit Egypte ter sprake.
We zien dat bijvoorbeeld in Psalm 81:
“Mijn volk, zei Ik, luister, en Ik zal onder u getuigen; Israël, als u naar Mij luisterde! Er mag onder u geen andere god zijn, u mag zich voor geen andere god neerbuigen. Ik ben de HEERE, uw God, die u uit het land Egypte leidde. Doe uw mond wijd open en Ik zal hem vullen.” Vs 9-11 Zie hierbij ook Hos 13:4.
Je ziet hier dat als je zegt dat de uittocht een metafoor is of als je zegt dat het toch heel anders en veel kleinschaliger was dan we in de Bijbel lezen, we de grond weghalen onder wat we hier en op andere plaatsen in de Bijbel lezen.
Ook bepaalde gebeurtenissen op weg van Egypte naar Kanaän worden genoemd om te laten zien hoe betrouwbaar de HERE is. Ook als het om straf of om ongehoorzaamheid aan Hem gaat. Een voorbeeld daarvan vinden we in Psalm 95:
“Heden indien u Zijn stem hoort, verhard uw hart niet, zoals te Meriba, zoals in de dagen van Massa in de woestijn: daar stelden uw vaderen Mij op de proef, daar beproefden zij Mij, hoewel zij Mijn werk zagen. Veertig jaar heb Ik gewalgd van dit geslacht; Ik heb gezegd: Zij zijn een volk met een dwalend hart, en zij kennen Mijn wegen niet. Daarom heb Ik in Mijn toorn gezworen: Mijn rust zullen zij nooit ingaan.” Vs 7b-11
Wat in de woestijn gebeurd is, wordt in het Nieuwe Testament ons nog altijd als een waarschuwend voorbeeld voorgehouden. Zo is de HERE ook nu. Hij is de Betrouwbare. Heel duidelijk zien we dit in 1 Korinthe 10. Ik geef nu vers 1-6 en 11 weer. Het is goed om heel 1 Korinthe 10 hierbij te lezen!
Vers 1-6,11: “En ik wil, niet broeders, dat u er geen weet van hebt, dat onze vaderen allen onder de wolk waren en allen door de zee zijn gegaan, en dat allen in Mozes gedoopt zijn in de wolk en in de zee, en allen hetzelfde geestelijke voedsel gegeten hebben, en allen dezelfde geestelijke drank gedronken hebben. Zij dronken namelijk uit een geestelijke rots, die hen volgde; en die rots was Christus. Maar in de meesten van hen heeft God geen weggevallen gehad, want zij zijn neergeveld in de woestijn En deze dingen zijn gebeurd als voorbeelden voor ons, opdat wij niet zouden verlangen naar kwade dingen, zoals ook zij verlang hebben. …. Al deze dingen nu zijn hun overkomen als voorbeelden voor ons, en ze zijn beschreven tot waarschuwing voor ons, over wie het einde van de eeuwen gekomen is.”
Let erop dat dit voorbeelden voor ons zijn die juist in wat er gebeurd is ons ten voorbeeld zijn. Als ze niet gebeurd zijn zoals in de Bijbel beschreven, valt de grond voor deze waarschuwing helemaal weg. De HEERE is de Betrouwbare. Hij is echt zoals Hij zich geopenbaard heeft. Zoals Geest in de Bijbel het heeft laten opschrijven. Zie hierbij ook Hos 12:9,10
Juist een betrouwbaar leven met je naaste wordt verbonden met een herinnering aan wie de HEERE is. We lezen dat in Lev 19:35,36: “U mag geen onrecht doen in de rechtspraak, met de lengtemaat, met het gewicht en met de inhoudsmaat. U moet een zuivere weegschaal hebben, zuivere gewichten, een zuivere efa en een zuivere hin. Ik ben de HEERE, uw God, die u uit het land Egypte geleid heeft.”
Dat bij de uittocht uit Egypte de betrouwbaarheid van de HEERE op het spel staat, zien we als Mozes naar het volk toe gaat nadat de Farao na het bezoek van Mozes het werk voor de Israëlieten zwaarder gemaakt heeft. Dan moet Mozes tegen het volk Israël o.a. dit zeggen: “Ik zal u tot Mijn volk aannemen en Ik zal u tot een God zijn. Dan zult u weten dat Ik de HEERE, uw God, ben, die u uitleidt vanonder de dwangarbeid van de Egyptenaren. Ik zal u brengen in het land waarvoor Ik Mijn hand opgeheven heb, dat Ik aan Abraham, Izak en Jakob geven zou. Ik zal het u in erfelijk bezit geven, Ik, de HEERE.” Ex 6:6,7 .
De betrouwbare God heeft ons in de Bijbel verteld hoe Hij het volk Israël uit Egypte geleid heeft en in het beloofde land Kanaän gebracht heeft. Hij heeft ons verteld hoe Hij dat gedaan heeft. Wat er onderweg ook tot onze lering gebeurd is. Wie bij deze dingen betrokken waren. Het gaat hierbij niet om een metafoor of een gedeeltelijke metafoor maar om feiten waaruit we de HERE kennen zoals Hij is, was en zal zijn. Dat zien we ook in het vervolg.
- Motief bij wetten die de HERE geeft
Ik geef nu enkele voorbeelden van wetten die de HEERE aan Zijn volk gegeven heeft en waarbij juist aan de feiten waarover we het nu hebben herinnerd wordt.
Exodus 22: “U mag een vreemdeling niet uitbuiten en hem niet onderdrukken, want u bent zelf vreemdeling geweest in het land Egypte.” Vs 21 Zie ook 23:9; Lev 19:34
We lezen in Lev 25 over een volksgenoot die zo verarmd is dat hij als slaaf in dienst van een ander komt. Dan zijn er meerdere regels waardoor hij of zijn familie op termijn het bezit terugkrijgt. Hierdoor schept de HEERE toch nog toekomst voor deze familie. Dit gedeelte wordt dan afgesloten met de woorden: “Want de Israëlieten behoren Mij als dienaren toe. Zij zijn Mijn dienaren, die Ik uit het land Egypte geleid heb, Ik ben de HEERE, uw God.” Vs 55
Het geven voor de armen onder Israël als een gebod van de HERE wordt in Deut 15 zo gemotiveerd: “En u moet bedenken dat u een slaaf geweest bent in het land Egypte, en dat de HEERE, uw God, u verlost heeft; daarom gebied Ik u heden deze zaak.”
De HEERE geeft ook wetten voor het geval er oorlog gevoerd moet worden. Als het een oorlog is die gevoerd moet worden en het wordt duidelijk dat de vijand militair gezien sterker is, moet het volk niet ontmoedigd raken. Waarom niet? “Wanneer u ten strijde trekt tegen uw vijanden, en u ziet paarden en strijdwagens, een volk dat groter is dan u, wees dan niet bevreesd voor hen. Want de HEERE, uw God, die u uit het land Egypte heeft geleid, is met u.” Deut 20:1
- Personen buiten het volk
Het werk van God in uittocht en intocht is niet iets dat alleen indruk maakt op de Israëlieten zelf. Ook mensen van andere volken zien wat de HEERE doet. Ook andere volken raken zo van de HERE onder de indruk. Ik noem hiervan 5 voorbeelden.
- Jetro de schoonvader van Mozes komt naar het volk in de woestijn. Hij neemt de vrouw van Mozes en zijn twee zonen mee. We horen deze niet-Israëliet dan zeggen: “Geloofd zij de HEERE, die je (Mozes) gered heeft uit de hand van de Egyptenaren en uit de hand van farao, die dit volk van onder de hand van de Egyptenaren gered heeft. Nu weet ik dat de HEERE groter is dan alle goden; want in de zaak waarin zij overmoedig handelden, stond Hij boven hen.” Ex 18:10,11
- Als het volk dicht bij het beloofde land gekomen is, wil de koning van Moab het volk niet door zijn land laten gaan. Hij wil het volk juist wegjagen. Hij en de Moabieten zijn bang voor het volk Israël. Hij weet heel goed dat dit volk ongeveer 40 jaar daarvoor uit Egypte getrokken is. Hij roept de tovenaar Bileam te hulp. Een deel van de boodschap aan deze man is dan: “Zie, er is een volk uit Egypte getrokken; zie, het heeft het oppervlak van het land bedekt, en het blijft recht tegenover mij liggen. Nu dan, kom toch, vervloek dit volk voor mij, want het is machtiger dan ik. Misschien kan ik het verslaan en kan ik het uit het land verdrijven, want ik weet: wie u zegent, is gezegend, en wie u vervloekt, is vervloekt.” Num 22:5,6 Zie ook vers 11
- De tovenaar Bileam komt uiteindelijk om koning Balak te helpen. Hij wil heel graag het volk Israël vervloeken maar hij weet dat Hij niet tegen de HEERE op kan. Deze man horen we zeggen: “God heeft hen uit Egypte geleid: Hij is hem als de horens van een wilde os. Want er bestaat geen bezwering tegen Jakob of waarzeggerij tegen Israël.” Num 23:22 vgl 24:8
- Als het volk in het beloofde land aangekomen is, blijken de inwoners van Kanaän goed te weten wat er met dit volk gebeurd is. Ze kijken dan ook vol angst naar de komst van dit volk. We horen dat als Rachab met de verspieders praat. Zij zegt dan: “Ik weet dat de HEERE u dit land gegeven heeft en dat de schrik voor u op ons gevallen is, en dat al de inwoners van dit land weggesmolten zijn van angst voor u. Want we hebben gehoord dat de HEERE het water van de Schelfzee voor uw ogen heeft doen opdrogen, toen u uit Egypte ging. En ook wat u hebt gedaan met de twee koningen van de Amorieten, Sihon en Og, die u met de ban geslagen hebt. Toen wij dat hoorden, smolt ons hart weg van angst, en vanwege u bestaat er geen moed meer in iemand, want de HEERE, uw God, is een God boven in de hemel en benden op aarde.” Joz 2:9-11
- Ook de Filistijnen weten eeuwen later nog dat de HEERE Israël uit Egypte bevrijdt heeft. Dat boezemt ze dan nog ontzag in. Wanneer de ark van de HEERE door de Filistijnen veroverd is en veel ellende in het land bezorgt, is de vraag wat ze met de ark moeten. Ze zijn bereid om de ark terug te geven aan Gods volk. De godsdienstige leiders van de Filistijnen zeggen dan o.a: “Waarom zou u uw hart onvermurwbaar maken, zoals de Egyptenaren en de farao hun hart onvermurwbaar maakten? Lieten zij hen niet wegtrekken, toen Hij Zijn macht aan hen bewees, zodat zij konden gaan?” 1 Sam 6:6 vgl 4:6-11
- Verbond vraagt om legitimatie.
De HEERE sluit Zijn verbond met Zijn volk. Wij zien dat het sluiten van een verbond in de wereld van Israël in het Oude Testament geen vreemde zaak is. Er is veel overeenkomst met de zogenaamde vazalverdragen zoals die in die tijd gesloten werden tussen koningen. Veel overeenkomst ook met de verbonden zoals we die bij de Hethieten in die tijd tegenkomen. Deze verbonden beginnen met de aankondiging wie de persoon is die het initiatief tot dit verbond neemt. Deze persoon is de machtige aan wie de ander met wie het verbond gesloten wordt onderdanig is. De onderlinge afspraken worden dan in het verbond geregeld. Nadat de soeverein, de machtige, zich gepresenteerd heeft, wordt verteld wat die ander gedaan heeft. Dan wordt duidelijk dat de een boven de ander staat. Daarna volgen de regelingen.
Deze opbouw zien we ook in de Bijbel. We zien hier ook dat Gods grote daden juist de legitimatie vormen voor het verbond dat de HEERE met Zijn volk Israël sluit.
We zien deze structuur bijvoorbeeld bij de 10 geboden die de HEERE op de Sinaï geeft. De HEERE sluit Zijn verbond met Israël. Het begint dan met de woorden:
“Ik ben de HEERE, uw God”. Ex 20:2a
Daarna horen we wat Hij gedaan heeft, wat de legitimatie voor dit verbond is: “Die u uit het land Egypte, uit het slavenhuis, geleid heeft.” Ex 20:2b
We zien deze structuur ook met een duidelijke verwijzing naar Gods grote daden in de uittocht uit Egypte op weg naar het beloofde land wanneer Mozes in Deuteronomium zijn afscheidsrede houdt. We lezen dan in 1:6 dat het gaat om de “HEERE, onze God”. Dan volgt tot 3:29 wat de HEERE vanaf Horeb tot dan toe gedaan heeft. Een actualisatie van Exodus 20:2b. Je ziet hier hoe de HEERE Zijn volk heel concreet geleid heeft op weg naar het beloofde land.
En dan lezen we vanaf 4:1 de oproep om als volk toch te blijven bij het verbond, bij de regelingen van het verbond die de HEERE gegeven heeft. Blijven bij Zijn verbondswetten.
Je ziet deze structuur later weer als Jozua niet lang voor zijn sterven het verbond tussen de HEERE en het volk vernieuwt.
Hij begint met deze woorden: “Zo zegt de HEERE, de God van Israël” Joz 24:2
Dan volgt tot vers 13 de legitimatie van Gods verbond met Zijn volk door kort op te noemen wat de HERE vanaf Tera de vader van Abraham tot op dat moment voor het volk Israël gedaan heeft. Daarna volgt vanaf vers 14 de oproep om de HEERE te dienen volgens Zijn Woord. Bij de legitimatie bij deze vernieuwing van het verbond lezen we dan o.a. dit: “Toen zond Ik Mozes en Aaron en Ik trof Egypte met plagen zoals Ik in het midden van dat land gedaan heb, en daarna leidde Ik u daaruit. Toen Ik uw vaderen uit Egypte geleid had, kwam u bij de zee, en de Egyptenaren achtervolgden uw vaderen met wagens en ruiters, tot aan de Schelfzee. Toen riepen zij tot de HEERE, en Hij maakte een duisternis tussen u en de Egyptenaren; en Hij deed de zee over hen komen en bedekte hen. En uw ogen hebben gezien wat Ik in Egypte gedaan heb. Daarna hebt u vele dagen in de woestijn gewoond.” Vs 5-7
Let erop hoe de HEERE zich hier zelf beroept op de mensen die deze dingen zelf meegemaakt hebben! Er zijn ooggetuigen! Zoals die er na de opstanding ook waren! Wie hier nog aan een metafoor of een gedeeltelijke metafoor denkt, doet geen recht aan de Schrift. Doet geen recht aan de sprekende God.
In het antwoord van het volk of ze dit verbond met de HEERE willen vernieuwen lezen over uittocht en intocht: “Toen antwoordde het volk en zei: “Er is geen sprake van dat wij de HEERE zouden verlaten om andere goden te dienen. Want de HEERE is onze God. Hij is het die ons en onze vaderen uit het land Egypte, uit het slavenhuis, heeft uitgeleid en die deze grote tekenen voor onze ogen gedaan het en ons bewaard heeft op heel de weg die wij gegaan zijn, en voor alle volken door het midden waarvan wij getrokken zijn. De HEERE heeft al die volken voor onze ogen verdreven, zelfs de Amorieten, de inwoners van het land. Wij zullen eveneens de HEERE dienen, want Hij is onze God.” Vs 16-18
Let erop dat er over ooggetuigen van uittocht en intocht door het volk zelf gesproken wordt!
- Bijzondere zaken rondom Gods heiligdom
a. Eerstgeborenen en Levieten.De stam van Levi is het die de bijzondere dienst in de tabernakel en de tempel moet gaan doen. In plaats van elke eerstgeboren zoon in Israël zoals eerst de bedoeling was. Ook deze dingen gaan terug op wat er bij de uittocht uit Egypte is gebeurd. Eerst zouden alle eerstgeboren zonen geroepen zijn om in Gods heiligdom te dienen. Daarvan lezen we in Exodus 13. Later lezen we hoe door de zonde van het volk in de woestijn dat verandert en de stam van Levi daarvoor door de HEERE uitgekozen wordt. Bij allebei lezen we een motivatie die met de uittocht uit Egypte te maken heeft.
Exodus 13: “Maar wat de mensen betreft, moet u alle eerstgeborenen onder uw zonen vrijkopen. Het zal gebeuren, als uw zoon u morgen vraagt? Wat is dit? Dat u tegen hem zult zeggen: De HEERE heeft ons met sterke hand uit Egypte, uit het slavenhuis, geleid. Want toen de farao zich verhardde en weigerde ons te laten gaan, gebeurde het dat de HEERE alle eerstgeborenen in het land Egypte doodde, van de eerstgeborene van de mens tot de eerstgeborene van het vee toe. Daarom offer ik aan de HEERE de mannetjes van alles wat de baarmoeder opent, maar alle eerstgeborenen van mijn zonen koop ik vrij. Dit zal tot een teken zijn op uw hand en tot een band tussen uw ogen, want de HEERE heeft ons met sterke hand uit Egypte geleid.” Vs 13b-16
Numeri 8:15-18: “En daarna moeten de Levieten binnenkomen om de tent van de ontmoeting te bedienen; u moet hen reinigen en hen als beweegoffer bewegen. Want zij zijn gegeven, zij zijn Mij uit het midden van de Israëlieten gegeven; Ik heb hen voor Mijzelf genomen in plaats van alles wat de baarmoeder opent, elke eerstgeborene onder de Israëlieten. Want elke eerstgeborene onder de Israëlieten is van Mij, elke eerstgeborene onder de mens en onder het vee; op de dag dat Ik elke eerstgeborene in het land Egypte trof, heb Ik hen voor Mijzelf geheiligd. Ik nam de Levieten in plaats van elke eerstgeborene onder de Israëlieten.”
b. Manna. De HEERE verzorgt in de woestijn het volk Israël met manna. Dat is een groot wonder dat elke dag weer terugkomt. Het is belangrijk dat ook later het volk van God dit goed onthoudt. Een kruik met manna moest bewaard worden voor de getuigenis dat is voor de ark. We lezen daarover in Exodus 16: “Verder zie Mozes: Dit is het woord dat de HEERE geboden heeft. Vul een gomer ervan om het te bewaren, al hun generaties door; zodat zij het brood zien dat Ik u in deze woestijn te eten heb gegeven, toen Ik u uit het land Egypte leidde. Ook zei Mozes tegen Aäron: Neem een kruik en doe daar een volle gomer manna in, en zet die voor het aangezicht van de HEERE om het te bewaren, al hun generaties door. Zoals de HEERE Mozes geboden had; zette Aaron het voor de getuigenis om te bewaren. De Israëlieten aten veertig jaar lang het manna, totdat zij in bewoond gebied kwamen. Zij aten manna, totdat zij aan de grens van het land Kanaän kwamen.” Vs 32-35
c. David wil voor de HEERE de tempel in Jeruzalem bouwen. De profeet Nathan is daar enthousiast over. Toch moet Nathan later terug naar David om te zeggen dat hij de tempel niet moet bouwen maar het aan zijn zoon Salomo moet overlaten. In dit antwoord van de HEERE lezen we dan ook: “Zou u voor Mij een huis bouwen, voor Mij om in te wonen? Ik heb immers niet in een huis gewoond, van de dag af dat Ik de Israëlieten uit Egypte deed optrekken tot deze dag toe, maar Ik ben in een tent, in een tabernakel rondgetrokken.” 1 Sam 7:5,6
d. Ark overgebracht naar Jeruzalem. David zorgt ervoor dat de ark van de HEERE op een bepaald moment naar Jeruzalem overgebracht wordt zodat de troon van God niet ergens achteraf maar midden onder Gods volk staat. We lezen dan van de ark: “Er was niets in de ark dan alleen de twee stenen tafelen, die Mozes bij de Horeb daarin gelegd had, toen de HEERE een verbond gesloten had met de Israëlieten, toen zij uit het land Egypte waren vertrokken.” 1 Kon 8:9
e. Salomo heeft de tempel in Jeruzalem laten bouwen. Hij is bij de inwijding van de tempel betrokken. Hij gaat dan voor in gebed. Als Salomo in zijn leven heel veel dingen heeft kunnen doen die hij graag wilde, verschijnt de HEERE aan hem. De HEERE herinnert dan ook aan het gebed dat Salomo bij de inwijding van de tempel gedaan heeft. Hij vertelt dan ook dat bij gehoorzaamheid van Salomo en zijn nageslacht de zegen van de Hem er zeker zal zijn. Maar wanneer er blijvende ongehoorzaamheid aan Hem is, komt Zijn straf. In dit verband lezen we dan: “En dit huis zal een ruïne worden. Ieder die er voorbijgaat, zal zich ontzetten, sissen van afschuw en zeggen: Waarom heeft de HEERE zo gedaan met dit land en met dit huis? Dan zal men zeggen: Omdat zij de HEERE, hun God, hebben verlaten, die hun vaderen uit het land Egypte had geleid. Zij klampten zich vast aan andere goden en gingen zich voor hen neerbuigen en hen dienen. Daarom heeft de HEERE al dit kwaad over hen gebracht.” 1 Kon 9:8,9
f. Zelfs bij de inwijding van de kalverendienst in Dan en Bethel wordt er herinnerd aan de uittocht uit Egypte. Jerobeam die hierdoor het 10 Stammenrijk laat zondigen, zegt dan: “Het is te veel voor u om op te trekken naar Jeruzalem. Zie uw goden (beter is hier te vertalen God RV), Israël, die u uit het land Egypte hebben doen optrekken.” 1 Kon 12:28
- Grond voor het vieren van feestdagen
Het volk van God heeft feest gevierd. Elk jaar ook op vaste dagen. Die feestdagen kwamen niet uit de lucht vallen. Die waren verbonden met gebeurtenissen in het verleden. Op zulke dagen werd er dan gedacht aan wat de HERE in het verleden gedaan had. Daarvoor werd de HERE gedankt en werden de gelovigen gesterkt in hun geloof omdat ze weten dat de HEERE altijd dezelfde blijft. Onder verschillende feestdagen ligt ook wat de HERE in uit- en intocht gedaan heeft. Ik geef hiervan hieronder belangrijke voorbeelden.
a. Het Pascha.Het is het feest waarbij er vooral gedacht wordt aan de nacht waarin de engel in Egypte rondging en de dood bracht in elk huis. Behalve in huizen waarop bloed van een lam aan de deurposten gesmeerd was. Het is ook de nacht waarin de bevolking van Egypte zei: Ga alsjeblieft weg. Waarin de Farao ook daarvoor toestemming gaf. De HEERE liet zich als de grote God en Bevrijder zien. Aan dit feest was dan ook het feest van de ongezuurde broden verbonden. Er werd een hele week feest gevierd.
Dat dit feest alles te maken had met wat de HEERE in Egypte en in de uittocht gedaan had zien je bijvoorbeeld in het volgende dat we in de Bijbel lezen:
Exodus 12:24-27: “Houd dit als verordening voor u en uw kinderen, tot in eeuwigheid. En het zal gebeuren, als u in het land komt dat de HEERE u geven zal, zoals Hij gesproken heeft, dan moet u deze dienst in acht nemen. En het zal gebeuren, als uw kinderen tegen u zullen zeggen: wat betekent deze dienst voor u? dat u moet zeggen: Dit is een Paschaoffer voor de HEERE, die in Egypte de huizen van de Israëlieten voorbijging, toen Hij de Egyptenaren trof en onze huizen bevrijdde.”
Exodus 13:7-10: “Zeven dagen lang moeten er ongezuurde broden gegeten worden. Wat gezuurd is, mag bij u niet gezien worden, ja, geen zuurdeeg mag er in heel uw gebied bij u gezien worden. En op die dag moet u uw zoon vertellen: Dit gebeurt om wat de HEERE voor mij gedaan heeft, toen ik uit Egypte vertrok. En het moet voor u als een teken op uw hand zijn, en als een herinnering tussen uw ogen, opdat de wet van de HERE op uw lippen is, want de HERE heeft u met sterke hand uit Egypte geleid. Daarom moet u deze verordening in acht nemen op de daarvoor vastgestelde tijd, van jaar tot jaar.”
Deuteronomium 6:1,3: “Neem de maand Abib in acht en houd het Pascha voor de HEERE, uw God, want in de maand Abib heeft de HEERE, uw God, u in de nacht uit Egypte geleid. …. U mag er niets wat ongezuurd is bij eten. Zeven dagen moet u er ongezuurd brood bij eten, brood van de ellende – want met haast bent u uit het land Egypte vertrokken – om de dag te gedenken dat u uit het land Egypte trok, alle dagen van uw leven.”
Zie ook: Ex 23:15; 34:18
b. Het Loofhuttenfeest. Dit feest was een herinnering aan Gods zorg voor Zijn volk in de woestijn. Hoe de HEERE ervoor zorgde dat het volk zelfs 40 jaar in de woestijn kon leven zonder zorg.
Leviticus 23:42,43: “Zeven dagen moet u in loofhutten wonen. Alle ingezetenen van Israël moeten in loofhutten wonen, zodat de generaties na u weten dat Ik de Israëlieten in loofhutten liet wonen, toen Ik hen uit het land Egypte geleid heb. Ik ben de HEERE, uw God.
c. De Sabbat. De HEERE heeft de sabbat gegeven als de wekelijkse rustdag. Onder deze wekelijkse feestdag ligt Gods scheppingswerk in 6 dagen en dat Hij op de zevende dag rustte. Zie Ex 20:8-11. Na de uittocht uit Egypte legt de Geest onder dit gebod ook nog deze historische grond: “Want u zult in gedachten houden dat u slaaf geweest bent in het land Egypte en dat de HEERE, uw God, u vandaar uitgeleid heeft met sterke hand en uitgestrekte arm. Daarom heeft de HEERE, uw God, u geboden de dag van de sabbat te houden.” Deut 5:15
- Chronologie
De uittocht uit Egypte en de intocht in Kanaän zijn in de chronologie ook duidelijke ijkpunten. Vanaf de uittocht wordt meerdere keren gerekend om te kunnen vaststellen wanneer bepaalde zaken gebeurd zijn. Dat zien we o.a. in de volgende gedeelten in het Oude Testament:
Vanaf de uittocht wordt de maand van de uittocht de eerste maand van het jaar voor de Israëlieten: “De HEERE zei tegen Mozes en tegen Aäron in het land Egypte: Deze maand zal voor u de eerste zijn van de maanden van het jaar.” Ex 12:1,2
Je ziet ook dat er zo geteld wordt als het volk op reis is gegaan. Zie Ex 16:1; 19:1; Num 1:1; 9:1,2; 33:38; Deut 1:3.
Het is de richter Jefta die de koning van Moab eraan herinnert hoe lang het volk al echt in Kanaän woont. Hij doet dat omdat die koning aanspraak maakt op delen van het beloofde land. Er zou land van Moab zijn afgenomen. We lezen dan: “En dat terwijl Israël driehonderd jaar in Hesbon en de bijbehorende plaatsen heeft gewoond, en in Aroër en de bijbehorende plaatsen, en in al de steden die aan de oevers van de Arnon liggen. Waarom hebt u die dan al die tijd niet bevrijd?” Richt 11:26
We lezen in Richteren 19 over de verkrachting van een bijvrouw van een Leviet en de verschrikkelijke gevolgen die dat heeft. Dan lezen we daar in vers 30: “En het gebeurde dat iedereen die het zag, zei: Zoiets is niet gebeurd of gezien, vanaf de dag dat de Israëlieten uit het land Egypte zijn weggetrokken tot op deze dag. Neem het ter harte, beraadslaag en spreek!”
Dat de uittocht uit Egypte voor de chronologie in Israël heel belangrijk was, zie je ook in 1 Kon 6:1: “Het gebeurde nu in het vierhonderd tachtigste jaar na de uittocht van de Israëlieten uit het land Egypte. In het vierde jaar van het koningschap van Salomo over Israël, in de maand Ziv (dit is de tweede maand), dat hij het huis van de HEERE bouwde.”
- Reden tot lof op God
De grote daden van die HEERE laten zien wie Hij is. Dat Hij die God is die alle lof in ons leven verdient. Je ziet ook dat juist die grote daden van God Zijn volk tot de lof op Hem brengen. We zien dat ook heel duidelijk als het om uittocht en intocht gaat. Het gaat ook hier om de eer die Hij alleen verdiend heeft. Dat juist wat Hij gedaan heeft een reden is die onder de lof op Hem ligt, maakt duidelijk dat die lof geen grond meer heeft als het alleen maar om een metafoor zou gaan.
Ik noem een paar voorbeelden van deze lof op grond van de grote daden van de HEERE in uit en intocht.
a. De HEERE heeft Zijn volk door de Schelfzee geleid en de Farao met zijn leger in die zee laten verdrinken. Een wonderwerk van God. Mozes en de Israëlieten zingen na dit wonder dan ook de lof op God in Exodus 15. Het is een groot loflied. Ik noem hier alleen het begin:
“Ik zal zingen voor de HEERE, want Hij is hoogverheven! Hij en zijn ruiter heeft Hij in de zee geworpen. De HEERE is mijn kracht en mijn lied, Hij is mij tot heil geweest. Dit is mijn God, Hem verheerlijk ik; de God van mijn vader, Hem roem ik. De HEERE is een Strijder, HEERE is Zijn Naam. De wagens van de farao en zijn leger heeft Hij in de zee geworpen. De besten van zijn officieren zijn verdronken in de Schelfzee. De watervloeden hebben hen bedolven, zij zijn als een steen in de diepten gezonken. Uw rechterhand, HEERE, was heerlijk in macht; Uw rechterhand, HEERE, verpletterde de vijand.” Vs 1-6
b. We vinden ook het gebeuren op de Sinaï waar de HEERE in Zijn grootheid verscheen terug in liederen vol lof op God. In Deuteronomium 33 en Richteren 5:
Mozes horen we zeggen: “De HEERE is van Sanai gekomen, als de zon kwam Hij uit Seïr op. Hij verscheen blinkend vanaf de Paranberge, Hij kwam met tienduizenden heiligen, aan Zijn rechterhand was een vurige wet voor hen.” Deut 33:2
Debora zingt: “HEERE, toen U uittrok uit Seir, toen U voortschreed uit het veld van Edom, beefde de aarde, ook droop de hemel, ook dropen de wolken van water. De bergen vloeiden weg van voor het aangezicht van de HEERE, zelfs de Sinaï, van voor het aangezicht van de HEERE, de God van Israël.” Richt 5:4,5
c. De Psalmen 78,105 en 106 spreken uitgebreid over de uittocht en de intocht en wat er rondom deze gebeurtenissen door de HEERE gedaan is. In Psalm 78 staat het in het kader van de opvoeding om de volgende geslachten juist vanuit deze feiten te leren vertrouwen op de HEERE.
Psalm 105 en 106 zingen de lof op de HEERE en noemen in dit kader allerlei feiten rond uittocht en intocht. Wat er toen gebeurd is, is reden om de HEERE te loven en te prijzen. Deze lofpsalmen eindigen zo:
“De HEERE gaf hun landen van de heidenvolken. Zo namen zij in bezit waarvoor de volken hadden gezwoegd, opdat zij zich aan Zijn verordeningen zouden houden en Zijn wetten in acht zouden nemen.” Psalm 105: 44,45
“Geloofd zij de HEERE, de God van Israël, van eeuwigheid tot eeuwigheid; laat heel het volk zeggen: Amen. Halleluja!” Psalm 106:48
Ook in andere Psalmen vinden we dit terug. Ik heb achter de verwijzingen geschreven waarnaar ze vooral verwijzen.
66:5,6 Schelfzee
74:12,13 Schelfzee
77:17-21 Schelfzee
80:9,10 Uittocht – Intocht algemeen
81:10 Uittocht
95:8 Massa Meriba
99:6 Mozes Aaron
114:1-3,8 Uittocht, door de Jordaan.
68:8 Sinai
135: 8-12 Uittocht – Intocht
136:10-22 Uit en intocht en dingen die er tussenin gebeurd zijn.
De dingen worden hier vaak kort genoemd en zijn zo een verwijzing naar de gedeelten in de Schrift waarin dit uitgebreider verteld wordt.
- Profeten
Hier volgt een enkele opmerking over het noemen en gebruiken van de uittocht en intocht bij de profeten. Heeft bij de profeten uit en intocht iets met historische feiten te maken of gaat het daar vooral om beeldspraak?
Heel belangrijk is hierbij wat we in Deuteronomium 13 lezen. Het gaat er daarom dat alleen hij een echte profeet van de HEERE is van wie Zijn woorden werkelijkheid worden en die oproept om de HEERE te volgen volgens Zijn Woord. Bedenk hierbij dat dit al tijdens de woestijntocht gezegd wordt. Na 40 jaar staat het volk op het punt om het beloofde land in te trekken. Wat we hier lezen geldt dus die hele periode van Israëls volksbestaan tot wat we lezen in het Nieuwe Testament.
De HEERE als de enige God wordt verbonden met Gods grote daad dat Hij de God is die Zijn volk uit Egypte geleid heeft. Profeten zijn echte profeten als ze de woorden spreken van de enige en voluit betrouwbare God. Als ze oproepen om Hem alleen lief te hebben en te volgen. Omdat het hier om zo’n belangrijk gedeelte gaat, geef ik hier het hele gedeelte van Deut 13:1-5 weer:
“Als in uw midden een profeet opstaat of iemand die dromen heeft, en u een teken of wonder geeft, en dat teken of dat wonder waarvan hij tot u gesproken had, komt en hij zegt: Laten we achter andere goden aan gaan, die u niet kent, en laten we die dienen, luister dan niet naar de woorden van die profeet of naar hem die dromen heeft! Want de HEERE, uw God, stelt u dan op de proef om te weten of u de HEERE, uw God, liefhebt met heel uw hart en met heel uw ziel. Achter de HEERE, uw God, moet u aangaan, Hem moet u vrezen, Zijn geboden moet u in acht nemen en Zijn stem gehoorzamen; Hem moet u dienen en aan Hem vasthouden. En die profeet of hij die dromen heeft, moet gedood worden, omdat hij heeft opgeroepen afvallig te worden aan de HEERE, uw God, die u uit het land Egypte heeft geleid en u uit het slavenhuis verlost heeft; en omdat hij u wilde afbrengen van de weg die de HEERE, uw God, u geboden heeft daarop te gaan. Zo moet u het kwaad uit u midden wegdoen.” Vs 1-5
a. Profeten legitimeren zich door er juist op te wijzen dat ze in de naam van de HEERE komen. Hij die hen door Zijn grote daden als volk uit Egypte vrijheid gegeven heeft en in het beloofde land gebracht heeft. Die juist daarom ook het volk oproept om zo te leven zoals de Hij, die hen uit Egypte geleid heeft, dit wil. Een duidelijk voorbeeld hiervan is de profeet die optreedt in de tijd dat de Midianieten het volk Israël in Kanaän verdrukken. We lezen daarover in Richteren 6: “En het gebeurde, toen de Israëlieten vanwege Midian tot de HEERE riepen, dat de HEERE een man naar de Israëlieten zond, een profeet, die tegen hen zei: Zo zegt de HEERE, de God van Israël: Ik heb u uit Egypte doen optrekken en u uit het slavenhuis geleid. En Ik heb u gered uit de hand van de Egyptenaren en uit de hand van ieder die u verdrukte. En Ik heb hen van voor uw ogen verdreven en hun land aan u gegeven. En Ik zei tegen u: Ik ben de HEERE, uw God! Vrees de goden van de Amorieten niet, in wier land u woont. Maar u hebt niet naar Mijn stem willen luisteren.” Vs 7-10
Een ander voorbeeld zien we in Jeremia 11:1-5: “Het woord dat van de HEERE gekomen is tot Jeremia: Luister naar de woorden van dit verbond en spreek tot de mannen van Juda en tot de inwoners van Jeruzalem, en zeg tegen hen: Zo zegt de HEERE, de God van Israël: Vervloekt is de man die niet luistert naar de woorden van het verbond, dat Ik uw vaderen geboden heb op de dag dat Ik hen geleid heb uit het land Egypte, uit de ijzeroven: Luister naar Mijn stem en doe deze woorden, overeenkomstig alles wat Ik u gebied. Dan zult u Mij tot een volk zijn en Ik zal u tot een God zijn, opdat Ik de eed gestand doe die Ik uw vaderen gezworen heb om hun een land te geven dat overvloeit van melk en honing, zoals het heden ten dage is. Toen antwoordde ik en zei: Amen, HEERE.”
b. Profeten herinneren juist voor de boodschap die ze brengen aan dingen die bij uittocht en intocht gebeurd zijn. Het is voor de betrouwbaarheid van hun boodschap nodig dat de feiten uit het verleden die ze noemen ook echt feiten zijn. Ik noem hiervan weer enkele voorbeelden:
1 Samuël 2:27,28. Een profeet komt naar de hogepriester Eli om het oordeel over hem en zijn familie aan te kondigen vanwege de slapheid die Eli in die dienst van de HERE heeft laten zien. Dan begint deze profeet met deze woorden: “Zo zegt de HEERE: Heb Ik Mij niet duidelijk geopenbaard aan het huis van uw vader, toen zij in Egypte waren, in het huis van de Farao? Ik heb hem uit al de stammen van Israël voor Mij tot priester uitgekozen om op Mijn altaar te offeren, het reukwerk in rook te laten opgaan en de efod de Israëlieten gegeven.”
We zien dit ook heel duidelijk in Jeremia 16:14,15. Het historische feit van de komende terugkeer wordt verbonden met het historische feit van de uittocht uit Egypte. Lees maar: “Daarom, zie, er komen dagen, spreekt de HEERE, dat er niet meer gezegd zal worden: Zo waar de HEERE leeft, die de Israëlieten uit het land Egypte geleid heeft, maar: Zo waar de HEERE leeft, die de Israëlieten uit het land in het noorden en uit alle landen waarheen Hij hen verdreven had, geleid heeft. Ik zal hen terugbrengen in hun land, dat Ik hun vaderen gegeven heb.”
De belofte van een nieuw verbond wordt verbonden met het sluiten van Gods verbond met het volk Israël toen het uit Egypte trok: “Zie, er komen dagen, spreekt de HEERE, dat Ik met het huis van Israël en met het huis van Juda een nieuw verbond zal sluiten, niet zoals het verbond dat Ik met hun vaderen gesloten heb op de dag dat Ik hun hand vastgreep om hen uit het land Egypte te leiden – Mijn verbond, dat zij verbroken hebben, hoewel Ik hen vertrouwd had, spreekt de HERE.” Jer 31:31,32
c. De HEERE noemt de uittocht en intocht ook om te laten zien hoe groot de liefde, de onverdiende liefde van Hem voor Zijn volk in de geschiedenis was. Juist dan valt het liefdeloze en ondankbare leven van Zijn volk op waarover de profeet Gods oordeel laat horen. Zo laat de HERE zien waarom de profeet oproept tot bekering.
Voorbeelden daarvan zijn:
Jeremia 2:4b-7: “Zo zegt de HEERE: Wat voor onrecht hebben uw vaderen in Mij gevonden, dat zij zich ver van Mij hebben gehouden, dat zij achter nietige dingen zijn aangegaan – en zelf nietig zijn geworden – dat zij niet zeiden: Waar is de HEERE, die ons uit het land Egypte geleid heeft, die ons in de woestijn deed gaan, en een land van wildernis en kuilen, in een land van dorheid en schaduw van de dood, in een land waar niemand doorheen trok en waar geen mens woonde? Ik bracht u in een vruchtbaar land, om de vrucht daarvan en het goede daarvan te eten. Maar toen u daarin kwam, verontreinigde u Mijn land en hebt u Mijn eigendom tot een gruwel gemaakt.” Zie ook 7:21-27; 11:7-9
Jeremia bidt tot de HERE en zegt dan: “U, die tekenen en wonderen verricht hebt in het land Egypte tot op deze dag, in Israël en onder andere mensen, en U hebt Uzelf een Naam gemaakt, zoals het heden ten dage is. U leidde Uw volk Israël uit het land Egypte, met sterke hand, met uitgestrekte arm en grote ontzagwekkende daden. U gaf hun dit land, dat U hun vaderen gezworen had hun te zullen geven, een land dat overvloeit van melk en honing. Zij kwamen en namen het in bezit, maar zij hebben niet geluisterd naar Uw stem en hebben niet volgens Uw wet gewandeld. Alles wat U hun geboden had om te doen, hebben zij niet gedaan. Daarom hebt U al dit onheil over hen doen afroepen.” Jer 32:20-23
Zie hier ook het hele gedeelte: Ezechiël 20:1-26
Hosea 11:1,2: Toen Israël een kind was, had Ik hem lief, en uit Egypte heb Ik Mijn zoon geroepen. Maar hoe meer zij hen riepen, hoe meer zij van onder hun ogen wegliepen. Aan Baäls offerden zij en voor afgodsbeelden brachten zij reukoffers.”
Hosea 12:8-15: “Kanaän heeft in zijn hand een bedrieglijke weegschaal, hij houdt ervan af te persen. Nog zegt Efraïm: Al ben ik rijk geworden, al heb ik voor mijzelf vermogen verworven, in al mijn inspanningen vinden zij bij mij geen ongerechtigheid, die zonde is. Maar Ik ben de HEERE, uw God, sinds het land Egypte. Ik zal u weer in tenten doen wonen zoals in de dagen van de samenkomst. En Ik zal tot de profeten spreken, en Ik zal de visioenen talrijk maken, en Ik zal door de dienst van de profeten gelijkenissen spreken. Was Gilead al ongerechtigheid, nu zijn ze helemaal nutteloos geworden. In Gilgal hebben zij stieren geofferd. Ook hun altaren zijn als steenhopen in de voren van de velden. Jakob vluchtte naar het gebied van Syrië, Israël diende om een vrouw en om een vrouw hoedde hij vee. Door een profeet heeft de HEERE Israël echter uit Egypte geleid en door een profeet werd het gehoed. Efraïm echter heeft Hem tot zeer bittere toorn verwekt. Daarom zal Hij zijn vergoten bloed op hem laten neerkomen, zijn Heere zal hem zijn smaad vergelden.”
Micha 6:3-5: “Mijn volk, wat heg Ik u aangedaan? Waarmee heb Ik u vermoeid? Getuig tegen Mij! Ik heb u immers uit het land Egypte geleid, u verlost uit het slavenhuis. Ik heb Mozes, Aaron en Mirjam voor u uit gezonden. Mijn volk, denk toch aan wat Balak, de koning van Moab, beraamde, en wat Bileam, de zoon van Beor, hem antwoordde, aan wat er gebeurd is van Sittim en Gilgal, opdat u de gerechtigheid van de HEERE kent.”
Let er op dat hier naast de uittocht in zijn algemeenheid ook allerlei concrete personen genoemd worden die in die tijd een belangrijke rol hebben gespeeld.
d. Bij de profeten zijn de grote daden van de HERE in uittocht en intocht ook een belangrijke reden om alleen de HEERE als God te dienen. Hij is God en niemand anders. We zien dit o.a. in:
Hosea 13:4,5: “Maar Ik ben de HEERE, uw God, sinds het land Egypte. Een God behalve Mij mag u daarom niet erkennen, en buiten Mij is er geen Heiland. Ik heb u gekend in de woestijn, in een land van droogte.”
e. In het gebed om vergeving wordt de HERE de God genoemd die op een Goddelijke manier uit Egypte heeft gered: “Nu dan HEERE, onze God, U, die Uw volk met sterke hand uit het land Egypte geleid hebt en U een Naam gemaakt hebt zoals hij heden ten dage is – wij hebben goddeloos gehandeld.” Dan 9:15
f. We vinden bij de profeten ook dat bepaalde dingen die de HERE gaat doen vergeleken wordt met wat de HEERE in de uittocht en het vervolg daarvan gedaan heeft. Je ziet dan heel duidelijk dat wat de HEERE gaat doen vergeleken wordt met wat Hij echt gedaan heeft. Zo zeker als dat in het verleden door Hem gedaan is, zo zeker zal komen wat Hij nu laat profeteren. Hier is geen plaats voor een metafoor!
Jesaja 10:26: Dan zal de HEERE van de legermachten over hem de gesel zwaaien, zoals eens Midian is geslagen bij de rots Oreb. Zijn staf zal over de zee zijn en Hij zal Hem opheffen, zoals Hij eens bij Egypte deed.”
Jes 11:16: “Er zal een gebaande weg zijn voor de rest van Zijn volk, die overgebleven zal zijn in Assyrië, zoals het met Israël gebeurde op de dag dat het wegtrok uit het land Egypte.” Zie ook Jer 16:14,15
g. We vinden bij Jeremia ook een duidelijke verwijzing naar de uittocht wanneer hij aan een concreet gebod van de HEERE herinnert: “Zo zegt de HEERE, de God van Israël: Ik heb een verbond gesloten met uw vaderen, op de dag dat Ik hen uit het land Egypte leidde, uit het slavenhuis, en zei: Na verloop van zeven jaar moet ieder zijn Hebreeuwse broeder die zich aan verkocht heeft, laten gaan. Als hij u zes jaren gediend heeft, moet u hem vrij laten weggaan. Maar uw vaderen hebben niet naar Mij geluisterd en hebben hun oor niet geneigd.” 34:13,14
- Historische terugblik
We zien ook meerdere keren in het Oude Testament dat de uittocht en de intocht en wat daar omheen gebeurd is in een historisch terugblik genoemd wordt. Een voorbeeld vanuit de profeten is o.a. Ezechiël 20:1-16. We komen het ook op andere plaatsen tegen. In de Bijbelboeken waarin het verhaal van de uit en intocht verteld wordt vinden we herinneringen tegen aan wat er al eerder gebeurd is. Ik geef daarnaar nu alleen een verwijzing. Zie o.a: Ex 9:9,10;17:8-16; Num 20:14-17;Deut 23:4; 25:17-19; 28:60; 29:23
Hieronder vind je enkele voorbeelden uit andere Bijbelboeken.
1.Richteren.
Richteren 6:13: “Maar Gideon zei tegen Hem: Och, mijn heer, als de HEERE met ons is, waarom is dit alles ons dan overkomen? En waar zijn al Zijn wonder, waarover onze vaderen ons verteld hebben, toen zij zeiden: Heeft de HEERE ons niet uit Egypte doen optrekken? Maar nu heeft de HERE ons verlaten en ons in de hand van Midian gegeven!”
De koning van de Ammonieten beweert dat Israël grond van Ammon heeft afgenomen toen ze Kanaän zijn binnengetrokken. Dat hij daarom recht heeft op een deel van Kanaän. Dan is het Jefta die antwoord geeft. In het antwoord maakt Jefta duidelijk dat het volk geen gebied van de Ammonieten heeft genomen. We lezen in dit antwoord (Richt 11:13-28) o.a. dit: “Israël heeft het land van Moab en het land van de Ammonieten niet afgenomen. Toen zij immers uit Egypte weggetrokken waren, trok Israël door de woestijn tot aan de Schelfzee, en kwam bij Kades. Vervolgens stuurde Israël boden naar de koning van Edom om te zeggen ……..Maar de HEERE, de God van Israël, leverde Sihon met heel zijn volk over in de hand van Israël, zodat zij hen versloegen. Zo nam Israël heel het land van de Amorieten, die in het land woonden, in bezit. Zij namen heel het land van de Amorieten in bezit, vanaf de Arnon tot aan de Jabbok en van de woestijn tot aan de Jordaan. En nu de HEERE, de God van Israël, de Amorieten van voor de ogen van Israël uit hun bezit verdreven heeft, zou u hun land in bezit nemen? “ vs 15-17;21-23
Jefta wijst op wat er feitelijk gebeurd is om de aanspraak van de koning van de Ammonieten te ontkrachten. Het gaat hier om feitelijke bewijsvoering.
2. 1 Samuel
Samuël legt verantwoording als richter af aan het volk. Dan geeft hij ook een kort overzicht van de geschiedenis van Gods volk. Daarbij zegt hij o.a. dit: “Het is de HEERE die Mozes en Aaron voortgebracht heeft en die uw vaderen uit Egypte heeft laten wegtrekken. Welnu, stel u hier op, dan zal ik als richter voor het aangezicht van de HEERE al de rechtvaardige daden van de HEERE bij u aan de orde stellen, die Hij bij u en uw vaderen verricht heeft. Nadat Jakob in Egypte gekomen was, riepen uw vaderen tot de HEERE. Toen zond de HERE Mozes en Aaron. Zij leidden uw vaderen uit Egypte en lieten hen in deze plaats wonen.” 1 Sam 12:6-8
Let er ook op dat hier over daden van de HEERE gesproken wordt. Het gaat om dingen die echt gedaan zijn! Niet om beeldspraak, niet om iets wat niet echt gebeurd is en alleen een idee van iets wil geven. Het gaat om dingen die de HEERE, de volledig Betrouwbare echt zo gedaan heeft.
Andere korte herinneringen aan wat er rond uit en intocht gebeurd is, vind je in 1 Sam 5:2; 8:8; 10:18;11:14;15:6
- Deel van de apostolische prediking
We zien in het Nieuwe Testament hoe de feiten rond uit en intocht als grote daden van God ook hun plaats hebben. Ook daar lezen we niet over een metafoor of een gedeeltelijke metafoor. Het gaat om feiten. Ik hoop dit in de toekomst nog iets verder uit te werken. Duidelijke voorbeelden zijn in dit verband:
Hand 13:17-19
1 Korinthe 10
Hebr 3 Mozes en Christus
Hebr 4
Hebr 8:9
Hebr 11:23-31!!
Judas 5
Conclusie
Als de Bijbel alleen als literair product beschouwd kan worden aanvaarden we de mogelijkheid dat het een groot zelf bedacht verhaal kan zijn. Een verhaal dat in beeldspraak dingen over God vertelt. Hoe gaat de Geest als Schrijver van de Bijbel met geschiedenis om? We hebben gekeken naar het voorbeeld van uit en intocht en dan zien we dat het bij geschiedenis in de Bijbel om feiten gaat. Zowel in het Oude als Nieuwe Testament gaat het over wat God feitelijk gedaan en gezegd heeft in de geschiedenis. Om daden van de HEERE die in de Bijbel betrouwbaar beschreven zijn.
Wie bijvoorbeeld de uittocht als niet historisch ziet, moet daarmee veel meer als niet historisch betrouwbaar in de Bijbel zien. Dan verwerp je in feite de daden van de HEERE. Het is een geweldige rijkdom dat we ook in historisch opzicht aan kunnen op wat de Geest ons in de Bijbel vertelt. Zo zien we de echte daden van de HEERE om Hem al beter te kennen en te aanbidden.