Jezus redt

Over de relevantie van die boodschap

Een artikel geschreven door ds. L. Heres

Aanleiding

In Nader Bekeken (jaargang 31, nr. 6, juni 2024) schrijft ds. Pieter Boonstra over ‘Het probleem van relevantie’. In dat artikel stelt hij dat iets relevant is wanneer het waar is. Het artikel gaat vervolgens in op de waarheidsvraag, in het bijzonder het problematiseren van de waarheid in een tijd waarin iets pas waar is als ík het als waar ervaar. Daartegenover stelt Boonstra dat God met autoriteit en deskundigheid via de Bijbelschrijvers spreekt over onze redding. Het is een levensreddende boodschap. En de relevantie ligt in het feit dat de boodschap waar is.

Ik kan ds. Boonstra van harte bijvallen als het gaat om de manier waarop de waarheid in onze tijd wordt aangevallen. Hij geeft een goede analyse van dat probleem. Toch houdt het artikel iets onbevredigends én mist de oplossingsrichting die hij aandraagt aan overtuigingskracht.

Dat onbevredigende zit hem erin dat hij eigenlijk vooral op het begrip ‘waarheid’ ingaat en niet zozeer op ‘relevantie’. Terecht zegt hij dat iets relevant is wanneer het waar is. Relevantie is afhankelijk van waarheid. Maar het is niet hetzelfde. Relevant betekent: waardevol, betekenisvol. Mede daarom geeft het artikel geen antwoord op de vraag waarin de waarde ligt van de boodschap dat Jezus redt. Nu kan het zijn dat andere artikelen hier wel op ingaan. Het artikel dat ik bespreek, is namelijk één uit drie.

Tegelijkertijd mist de oplossingsrichting die in het artikel wordt aangedragen aan overtuigingskracht. Dat is omdat de waarheidsvraag sterk rationalistisch wordt benaderd. Tegenover het terecht gesignaleerde probleem van subjectivisme wordt, te eenzijdig naar mijn idee, het belang van feiten en objectiviteit benadrukt. Daardoor ontstaat het beeld dat de dingen in de wereld óf objectief óf subjectief zijn. Dat is een schema dat op zichzelf al geen recht doet aan de kracht van Gods Woord. Immers, hoewel het Woord helemaal van buiten onszelf komt, breekt het toch binnen in het innerlijk van mensen. En in het hart wordt het persoonlijk toegeëigend door de werking van Gods Geest, Die evenzeer helemaal van buiten onszelf komt. Daarmee doorbreken Woord en Geest het object-subjectschema.

God spreekt volgens Boonstra met autoriteit en deskundigheid, geheel zoals een dokter dat ook doet bij een patiënt. Ook die gelijkstelling doet onvoldoende recht aan God. De medische wereld mag nagerekend worden, natuurlijk met inachtneming van ieders deskundigheid. God hoeft, kan en mag niet nagerekend worden.

Er is iets dat verder gaat dan dat wat objectief waar is. Dat is dat de Bijbel zichzelf verklaart, bewijst, beoordeelt en dat het Woord zelf werkt. Wat objectief waar is, moet nog door ons worden vastgesteld. Bij de Bijbel hoeft dat niet. Als Boonstra schrijft dat we de boodschap niet relevant moeten máken, dan is dat geheel terecht. Maar de weg die hij wijst, namelijk aantonen dat de boodschap van de Bijbel relevant is, gaat uiteindelijk toch nog teveel voorbij aan de overtuigingskracht van Woord en Geest zelf.

Andries Knevel over relevantie

In de podcast van het Nederlands Dagblad met de naam ‘Dick en Daniel geloven het wel’ werd onlangs theoloog en voormalig EO-presentator Andries Knevel geïnterviewd. Ook hier was ‘relevantie’ het onderwerp. Het ging over relevantie van kerken en van de boodschap van de kerk. Het was een gesprek wat bij mij erg weinig instemming opriep, maar het thema ‘relevantie’ kwam wel beter uit de verf dan in het artikel van Boonstra.

Relevantie is in deze tijd een razend belangrijk onderwerp. Mensen van nu, zeker ook jongeren, raken pas geïnteresseerd als de boodschap waardevol is voor hen. Ze hechten zich moeilijk aan een kerk, maar dat zal zeker niet gebeuren als de boodschap die er verkondigd wordt, niet relevant is. Dat werd in dit interview heel duidelijk.

Zelf preekt Knevel veel in ‘gematigd evangelische’ gemeenten, waaronder Mozaïek. Die gemeenten trekken momenteel veel jonge mensen. Dat heeft volgens Knevel met twee dingen te maken: helder en direct taalgebruik en een radicale boodschap. Dit geldt niet voor evangelische groeperingen die als extreem ervaren worden, zoals charismatische kringen waar de meeste nadruk ligt op buitengewone geestesgaven.

Ik vind dat een interessante waarneming. Waarom? Niet omdat ik Knevel inhoudelijk bijval, maar omdat het psychologisch-sociologische aspect van prediking en kerk weldegelijk iets te zeggen heeft. Ook ik denk dat predikanten hun best moeten doen om de taal van de gewone mensen te spreken in de preek en om de radicaliteit van de boodschap niet te omzeilen of te verdoezelen. Jongeren worden niet aangetrokken door verhaaltjes zonder inhoud, of door leuk gemaakte kerkdiensten waar niet meer duidelijk is waar het echt over gaat. Deze waarneming is ook voor ons nog leerzaam. Een radicale boodschap is vaak zelfs aantrekkelijker dan mooie muziek en een professionele aankleding. Hier wordt door onze 50-plussers wel eens aan voorbijgegaan.

Maar daar houdt de overeenstemming ook ongeveer wel op, wat mij betreft. Het interview gaat wel erg op in een sociologische en psychologische benadering van wanneer een kerk relevant is. Precies dit is ook de reden waarom de islam onder jongeren in Nederland zoveel aantrekkingskracht heeft. Het is een godsdienst die duidelijkheid biedt over wat wel en niet mag en hoe je je moet gedragen. Het geeft een gevoel ergens bij te horen, en het is ook nog eens radicaal.

Jezus redt

Zoals gezegd heeft het gesprek tussen ND-presentatoren en Knevel weinig inhoudelijke herkenning bij mij opgeroepen. Wat nog de meeste herkenning opriep, waren de uitspraken ‘God is God, en het moet weer over God gaan’ en ‘de radicale boodschap dat Jezus redt’. De eerste komt van Karl Barth, de tweede van de eerdergenoemde ‘gematigd evangelische voorgangers’.

En toch blijven het uitspraken. Ze zijn eerder uitspraak dan boodschap. En daarmee beantwoorden ze nog steeds niet aan wat relevant is. Zowel de uitspraak ‘Het moet over God gaan’ als de uitspraak ‘Jezus redt’ zijn wel waarheid, maar vooral ook objectief waar. Ik geloof dat de Bijbel het net anders zegt. De Bijbel spreekt over wie God is voor ons. De Bijbel verkondigt de boodschap dat Jezus óns redt. Of, beter gezegd, de boodschap dat God de wereld met Zichzelf verzoend heeft door Christus, vergezeld van de oproep (bede zelfs) om ons met God te laten verzoenen.

Een relevante boodschap betekent dat de boodschap waardevol is voor mensen. Niet afhankelijk van de instemming van mensen. Dat, tegenover het subjectivisme van deze tijd, dat in het artikel van ds. Boonstra terecht wordt afgewezen. Maar het gaat ook nooit zonder mensen.

En, daarom, willen gematigd evangelische gemeenten wekelijk relevant zijn en blijven, dan zal ook moeten worden verkondigd waarvan Jezus redt, en hoe Hij dat doet, en wie er gered worden. Niet het radicale of het aansprekende op zichzelf maakt de boodschap relevant, maar de God die spreekt.

Dan moet het inderdaad weer over God gaan. Maar dan wel de God die spreekt door de levende verkondiging. De Nederlands Hervormde Kerk heeft het in de vorige eeuw geprobeerd met de machtige theologie van Karl Barth. Het Woord moest gebeuren in de liturgie. Het heeft niet gewerkt, want God bleef wel God, maar Hij kwam niet echt bij de mensen. Het liturgische gebeuren trekt geen kip naar de kerk, zeker geen jongere.

Hoge liturgie

Knevel signaleert dat het hoogliturgische niet werkt in deze tijd. Het wordt niet als relevant ervaren. Het zijn hooguit de ouderen die dat nog kunnen waarderen. Het lijkt erop dat hij gelijk heeft. Daarom is ook de Rooms Katholieke Kerk niet erg in trek.

Eigenlijk moet je zeggen dat Rooms Katholieke Kerk hier beter in is dan de protestanten. De aantrekkingskracht van de Rooms-katholieke geloofsbeleving ligt in de combinatie van enerzijds een indrukwekkend kerkelijk instituut en anderzijds een diepe mystieke vroomheid. Er zijn gebieden in de wereld waar het nog wel erg goed werkt. Maar in Nederland houdt men niet van instituten, en al helemaal niet van kerkelijke instituten. Het staat symbool voor hiërarchie, grootheidswaanzin, politiek en onderdrukking. De noorderling is te nuchter voor mystiek en de zuiderling heeft meer met een carnavalsbeleving, dan met een piëtistische vroomheid. De misbruikschandalen die uit de vorige eeuw naar boven komen, hebben de aantrekkingskracht van deze kerk voorgoed de nek omgedraaid.

Als het de Rooms Katholieke Kerk in Nederland al niet meer lukt om als relevant beleefd te worden, dan is het voor protestantse kerken die het proberen via de liturgie helemaal snel bekeken. Gereformeerden kennen sinds Abraham Kuyper ook het onderscheid in de kerk als instituut en de kerk als organisme. Een gereformeerd kerkinstituut is vergeleken met de Rooms Katholieke kerk maar een zakelijk en kil aandoende organisatie. Het is vanuit sociologisch/psychologisch oogpunt vrij logisch dat degenen uit de brede gereformeerde traditie, die het geloof nog als relevant beschouwen, het zoeken in de beleving van de evangelische beweging, los van het instituut.

Ook voor onze kerken geldt dat veel praten over kerkverbanden, synodes en kerkrecht als weinig relevant wordt beleefd. Er moet dan al heel kernachtig en direct aangewezen kunnen worden wat het te maken heeft met het geloof zelf, maar anders is het een bezigheid voor liefhebbers van een bepaalde generatie. Mijn indruk is ook dat de discussies over gezangen, vrouwenstemrecht en dergelijke vooral op de belangstelling kunnen rekenen van kerkleden die in de jaren ’80 en ’90 van de vorige eeuw opgroeiende kerkleden waren, of het nu uit bezorgdheid of juist uit verlangen naar vernieuwing is. Uiteindelijk kunnen wij qua vormgeving, muzikaliteit en professionaliteit nooit bieden wat de evangelische kerken kunnen bieden. Die slag verlies je altijd.

De reformatorische zuil

Het is interessant dat Knevel juist wel toekomst ziet voor de reformatorische zuil. Hij neemt waar dat de reformatorische kerken een lage gemiddelde leeftijd hebben en dat er veel voor en door jongeren gebeurt, bijvoorbeeld bij de SGP. Volgens hem zijn het de gematigde evangelischen en de reformatorischen die uiteindelijk relevant blijken te zijn. Zijn eigen enthousiasme over de reformatorische zuil is gereserveerd. De wekelijkse catechismusprediking kan bij hem op waardering rekenen, al proeft hij in de zondagen over de sacramenten vooral de avondmaalsstrijd uit de 16e eeuw. Maar hij heeft niet zoveel affiniteit met de reformatorische worsteling met de toe-eigening van het heil.

Ik kan Knevel niet bijvallen in zijn verwachting dat de reformatorische zuil de toekomst heeft. Om dezelfde reden als waarom ik dat niet doe t.a.v. de evangelische stroming. De Heere heeft geen beloften gedaan aan een zuil, ook niet aan de reformatorische zuil.

Als het gaat om relevantie, dan zullen we moeten kijken naar Gods beloften. Die heeft Hij verbonden aan de prediking van het evangelie. Dan heb ik het over de verkondiging van een rijke Christus aan arme zondaren, die ontmaskert, troost en geestelijke leiding biedt. Het is ook een verkondiging die de hoorder kent, als zondaar voor God, maar ook als mens onder de mensen in een samenleving zonder God. Dat veronderstelt werkelijke aandacht voor de hoorder en zijn context in prediking en onderwijs.

Die prediking is niet gebonden aan de reformatorische zuil, maar wordt daar wel in gevonden. De kerk is relevant als die waarheid verkondigd en onderwezen wordt. Het moet dan over God gaan. Het moet gaan over de redding in Jezus Christus. En over het werk van de Heilige Geest die die redding persoonlijk toe-eigent als uitwerking van Zijn eigen belofte. Daar waar het uitgangspunt ligt in de subjectieve beleving van de mens (evangelisch) of van de wedergeboren mens (reformatorisch) mist de boodschap relevantie.

Maar als de Heere verkondigd wordt, dan gaat Zijn Woord open. Dan spreekt Hij, dan komt Hij en dan troost Hij. Dan heeft de boodschap waarde voor de hoorder. Dat is toch ook echt iets anders dan een prediking, waarbij de hoofdvraag is of het objectief en rationeel klopt. Wij lopen gemakkelijk het gevaar van een prediking waarin de boodschap van de redding door Christus gebracht wordt als iets dat goed zit, waarbij wel wordt verteld hoe het zit, maar niet waarom je het nodig hebt dat je het hoort en dat je met een oprecht hart gelooft en je bekeert. Kort door de bocht gezegd: Het zit goed, maar je moet je wel als goed christen gedragen. Dat is een prediking die geen harten raakt en die om die reden een tegenhanger nodig heeft in de beleving.

De harten van de mensen worden alleen geraakt door een relevante boodschap. En dat gebeurt als het Woord wordt gepreekt, zoals het Woord zichzelf geeft. Ds. Boonstra schrijft in zijn artikel dat we moeten aantonen dat de boodschap van de Bijbel relevant is. Dat lijkt hem de weg. Ik zou daarop willen zeggen: Nee, dat is hooguit een aspect van relevantie. Als dit het antwoord is, zal het nog steeds niet overtuigend zijn. Het Woord moet zelf het werk doen, zodat de Geest mensen zal overtuigen. Daarom is de weg: Laat het Woord verkondigd worden, en laat alles in de kerk daar omheen functioneren.

En dan heeft Knevel wel gelijk dat de verkondiging heldere, begrijpelijke taal nodig heeft en dat het radicaal moet zijn. Maar dan wel, en alleen maar, omdat het Woord radicaal is en omdat God begrijpelijke taal kiest. Die radicaliteit dient vanuit de Bijbel te worden ingevuld. Dat betekent dat de zonde en de radicaliteit van de zonde wordt aangewezen, dat de noodzaak van wedergeboorte op het hart wordt gedrukt en dat er wordt aangedrongen om de toevlucht tot Christus te zoeken. Dan blijkt de worsteling rond de toe-eigening van het heil toch wel relevant. Waarom? Ten diepste omdat God het zegt. Het antwoord en het geheim liggen dan in Jezus Christus en in de belofte van de Heilige Geest.

Het zou mooi zijn als Knevel in de catechismuszondagen over het avondmaal had geproefd dat de aandacht juist in die zondagen gaat naar hoe God met ons omgaat en hoe wij met Hem mogen omgaan. Verbondsomgang, gemeenschap met Christus, dat is de kern van die zondagen. Het is juist de gereformeerde belijdenis die de sacramenten ziet in het licht van het verbond tussen God en Zijn volk met Christus als Middelaar, in plaats van de kerk als middelaar tussen Christus en individuele vrome gelovigen.

De levende verkondiging van het Woord is altijd relevant, omdat het Gods Woord is. De kerk is relevant als zowel de kerkinrichting als de liturgie erop gericht is om die prediking en dat onderwijs te bevorderen en gezond te houden. Uiteindelijk is dat een kwestie van vertrouwen op dat Woord.

L. Heres