Openingsreferaat academisch jaar 2025-2026

Dit is de uitgeschreven tekst van het openingsreferaat, gehouden tijdens de opening van het academisch jaar 2025-2026, op 27 september 2025, te Zwolle. Het referaat werd voorgedragen, en is van de hand van ds. L. Heres.

Gen. 1: 24-2:9

Wisten Adam en Eva van het bestaan van de engelen af?

Ik stel die vraag vanmorgen niet om te speculeren. Maar wel om ons even bewust te maken van dingen die er niet staan. In Genesis verschijnen de eerste engelen op het moment dat het paradijs wordt afgesloten voor de mens. Maar daarvóór lees je er niets van. Zelfs de duivel – een gevallen engel – verschuilt zich achter een slang.

Dat die slang gebruikt werd door de duivel, en dat de duivel een gevallen engel is, dat weten wij wel. Maar wij weten dat vanuit wat er later wordt geopenbaard in de Bijbel. En dan ook nog eens heel summier. Daardoor worden we gewaar dat de engelen al eerder geschapen waren, en dat een deel van de engelen in zonde gevallen is.

Maar tot het einde van Genesis 3 lezen we niets over engelen.

Maar is dat eigenlijk niet wat vreemd? Een scheppingsverhaal met engelen, inclusief een complete hiërarchie, in allerlei geledingen van serafs, cherubs, aartsengelen, et cetera was goed voorstelbaar geweest. Toch? Als je eraan denkt welke woorden we – terecht – gebruiken om de enige God aan te duiden, dan gaat het over een geestelijk wezen, eeuwig, niet te doorgronden, onzienlijk, onveranderlijk, oneindig, almachtig.. (art. 1 NGB).

Past het niet helemaal bij die God dat Hij een rijk geschakeerde engelenwereld schept, die immers ook allemaal geestelijke wezens zijn, even onzichtbaar voor mensenogen als God zelf? En dat dat dan ook opgenomen wordt in het verslag van de schepping?

Nu horen wij pas achteraf van de engelen, van hun schepping en van hun bestaan. Het is alsof we met Adam mee wakker worden in de leefwereld, zoals de Heere die voor ons geschapen heeft… we zien het gras en de bloemen om ons heen, de dieren, de zon. Zoals een kind zich langzaam bewust wordt van zijn omgeving. Totdat je verteld wordt dat God dat allemaal gemaakt heeft en dat die God overal om je heen is en jou het leven geeft. Een besef dat de verwondering doet toenemen. En pas veel later dringt het besef door dat er ook nog een geheel onzichtbare engelenwereld bestaat, met tienduizenden tienduizendtallen engelen, met allemaal verschillende functies en taken. Allemaal tot meerdere eer een glorie van de Schepper. En dat je dan in alsmaar stijgende verwondering denkt: dat ook nog!

En als je daar nog wat langer over doordenkt, dan bekruipt je zelfs het gevoel: waarom schiep God eigenlijk die aarde nog? Was die machtige geestelijke wereld voor Hem niet genoeg? Paste dat ook niet veel beter bij Hem dan die materiële wereld?

Is het dan niet heel opvallend dat die eeuwige geestelijke God zoveel aandacht besteedt aan de schepping van materie? Stof… Dat Hij Zijn oneindige wijsheid en ordenend vermogen laat neerdalen in de schepping van de aarde… en dan ook nog in tijd… in zes opeenvolgende dagen. Nergens in de Bijbel is een dergelijk verslag te vinden van de schepping van de geestelijke wereld. Maar alle aandacht gaat uit naar de schepping van materie, dat zo anders is dan God. Nota bene: tot en met kruipende dieren die over de aarde kruipen.

De gereformeerde theologie heeft altijd een helder onderscheid gemaakt tussen de Schepper en de schepping. Het is dé afbakening tussen de God van de Bijbel en alle mythologische benaderingen van de werkelijkheid. Maar juist daarom treft het zo dat de Heere God zich laat kennen alsof Hij niet los gezien kan worden van zijn schepping.

Hij presenteert zichzelf vanaf het eerste begin als de God die in het begin de hemel en de aarde schiep. Zo laat Hij zich kennen. En als we dan lezen van Zijn Geest en van Zijn Woord, dan zie je hetzelfde. In de taal van de openbaring is de Geest niet eens te onderscheiden van de wind boven de watervloed. En zodra Hij zijn Woord spreekt, is daar ogenblikkelijk geschapen materie.

Hij laat zich wezenlijk kennen als een God die zich verbindt aan wat Hij geschapen heeft. Maar met de mens is het nog sterker. Wonderlijk hoe de mens uit het stof van de aardbodem gevormd wordt en hoe hij vervolgens een levend wezen wordt. De levensadem wordt hem door God zelf in de neusgaten geblazen. Zo mag hij leven op de adem van Gods stem.

Hier treft niet alleen de verbinding tussen God de Schepper en de mens, maar ook de eenvoud waarmee het verteld wordt. Te eenvoudig om waar te zijn, zeggen veel theologen dan. Het past niet bij God, zegt de één. Het past niet bij wat we weten, zegt de ander. Het past beter bij wat wij weten over hoe mensen van heel erg lang geleden hun gedachten vormden over God. Toen de mensen nog primitief waren.

En dus gaan we nadenken. Academisch… theologisch. Vanuit wat wij weten over wat bij God past. We beginnen te interpreteren wat er staat. Dan helpt het wel dat we veel meer weten dan Adam. Zelfs meer dan Paulus. En die mens van vandaag moet ook geholpen worden om bij God uit te komen. Het moet aanvaardbaar en aannemelijk zijn voor de mensen.

Dat is de reflex die theologen al eeuwenlang hebben als het gaat over de taak van de theologie.

Terwijl je juist dan zou moeten bedenken dat de beweging van God uitgaat. Vanaf het begin al. God schiep de hemel en de aarde. Dat impliceert dat er van ons een houding verwacht wordt die principieel ontvangend is. Een ontvangende luisterhouding en een ontvangende leeshouding. Zoals een kind eigenlijk, die juist veel niet weet.

God is afgedaald naar het niveau van stoffelijke mensen in opvallende eenvoud. Het is moeilijk, maar dat vraagt om zelf laag bij de grond te blijven.

Maar dan komt het allemaal naar je toe. Dan komt zelfs het goddelijk wezen naar je toe. Dan hoor je hoe Hij spreekt, dan zie je dat Hij komt en dan ervaar je zelfs dat Hij troost. Maar wie zou bij het lezen van de eerste hoofdstukken van de Bijbel kunnen bevroeden dat deze God hoogstpersoonlijk een mens zou worden?

Is het nog niet wonderlijk genoeg, dat Gods Geest en Woord zo betrokken zijn op schepselen van stof, dat Hij het schept? Maar dat die betrokkenheid zo groot is dat het Woord vlees zou worden en er Iemand zou komen die tegelijkertijd echt God én echt mens zou zijn… dat is adembenemend.

Ja, God komt echt in zijn wezen naar ons toe. Persoonlijk. Wat een onbevattelijk samengaan van eeuwige Schepper en stoffelijke schepping. De Persoon van Jezus Christus… is niet te bevatten, maar wel te bewonderen en te aanbidden. Maar alleen in de positie waarin je ontvangt wat Hij geeft, waarin je verwacht dat Hij komt, waarin je hoort wat Hij zegt, en waarin je ontdekt wat Hij doet. Maar het blijft eenvoudiger dan je zou denken: Dit is de manier waarop God voorzien heeft in een Middelaar. We mogen in Zijn persoon geloven.

Behoorlijk ontnuchterend toch wel voor een academisch geschoold theoloog. Dat heel die academische gereedschapskist vol vaardigheden en kennis niet werkt als je niet los kunt laten en overgeven aan de werkingskracht van Gods eigen Woord en Geest. Dat het pas nuttig wordt als je God zelf hebt horen spreken en de Geest je heeft laten buigen voor de eenvoud van wat Hij zelf gezegd heeft.

Het was niet voor niets dat Noordmans de vroegchristelijke dogma’s vergeleek met een kras op een prachtige Griekse vaas. Arius, Nestorius en anderen konden een heel stuk mooier schilderen met de kwasten uit de gereedschapskist van de Griekse filosofen dan dat de kerk dat deed op de concilies van Nicea en Constantinopel.

Hij is echt mens. Want dat staat er. En Hij is ook echt God. Dat staat er namelijk ook. Tegelijkertijd echt God en echt mens. Homo-ousios. Het klinkt nou niet echt als een formule die veel oplost. Het klinkt ook niet erg schilderachtig. Maar het laat wel staan wat de Bijbel zegt.

En om er nog even een andere kerkelijke vergadering aan vast te knopen die komend seizoen jubileert: wat te denken van die uitspraak ‘een boom is een boom en een slang is een slang’. Assen 1926. Is dat nou academisch verantwoorde theologie? Zo klinkt dat toch niet?

Is het nou nodig om zo plat en simpel te spreken over de staat der rechtheid? Nu weten we inderdaad bitter weinig over de staat der rechtheid. Uit eigen ervaring zelfs zo goed als niets. Als we zouden moeten theologiseren vanuit wat we weten, hebben we niet eens iets te zeggen. De staat van de natuur is de staat van het bederf. Dat heeft ons aangetast tot in ons verstand. We zullen het moeten doen met wat God ons vertelt.

Trouwens, over de zonde hadden we het nog niet eens gehad. Maar dat is wat. Het gaat nog veel dieper. De eeuwige en almachtige God heeft die echte menselijke natuur aangenomen, omdat Hij op mensen was betrokken dat Hij het zelfs voor bedorven en daardoor sterfelijk geworden mensen, die door eigen schuld tot stof terugkeren, overhad om niet alleen mens te worden, maar ook hun zonden te dragen. Hij werd er zelfs uit geboren. Luther heeft gezegd: We kunnen Christus niet diep genoeg in het vlees trekken.

Maar dan komen onze gedachten tot stilstand. Als we midden in de bedorven staat van de schepping aan de voet van het kruis komen te staan. Een kruis. Een balk uit een dode boom. En daarop de Zoon van God. Dat is niet alleen aanstootgevend in zijn eenvoud, maar ook in zijn lelijkheid. Dat is geen kras op een Griekse vaas. Dat is een rauwe aanklacht tegen alles wat uit het bewustzijn van mensen is voortgekomen, hoe machtig mooi de buitenkant ook is.

Ook daar geen engelen. Ze hadden er kunnen zijn. Legioenen zelfs. De tweede Adam mocht niet ontdekken dat er nog veel meer moois en prachtigs was dan wat Hij tot nu toe had gezien. Hij moest ervaren dat alles wat Hij bij zijn Vader had gezien, er voor Hem niet meer was.

En als de Zoon dan verlaten wordt door de Vader, dan kom je er zelfs theologisch niet meer uit. Toch? De verhouding tussen God en mens. Want het blijft een mysterie dat geloof vraagt: dat die twee met elkaar verzoend raken. Schepsel en Schepper.

Maar dan pas weet je waarom je academisch verantwoorde theologie wilt bedrijven. Nadat we de Zoon in de ogen gekeken hebben. En we de Romein vóór hebben laten gaan, die het als eerste zei: Werkelijk, dit was Gods Zoon. Als we op het punt zijn gekomen om al stamelend te aanbidden.

Dan wil je die God ook recht doen. Heel nauwkeurig. Dan wil je dienstbaar zijn. Aan de prediking van deze Christus. Dan wil je ook de schepping serieus nemen. Zelfs die door de zonde aangetaste en bedorven schepping. Zelfs je opponenten. Niet om met ze mee te gaan, maar om werkelijk in te gaan op hun gedachten, en daar dan eigenlijk heel eenvoudig het evangelie tegenover te stellen. Dan zie je ook in dat het nuttig is en waarom de Heilige Geest het verstand wil heiligen om het met volle overtuiging in te zetten. Om zo God te loven met de woorden die Hij ons zelf in de mond legt.