Een artikel geschreven door ds. R. van der Wolf
Dit is een artikel in een serie. Het 2e deel is hier terug te lezen.
1. Inleiding
Als docent aan het RTS[1] heb ik dit winterseizoen tijdens een weekend een negental colleges mogen geven over het vak ‘diakoniek’. Daarin kwamen eerst, op de vrijdag, de geschiedenis en de actualiteit in Duitsland aan de orde. In de negentiende eeuw kwam, praktisch, bij iemand als Johann Hinrich Wichern het diaconaat naast de kerk te staan, in de ‘Innere Mission”. Onder invloed van de Barthiaanse theologie van de twintigste eeuw kwam vervolgens, theologisch, de nadruk te liggen op de Christologie, de leer over Christus. Het is God die zich in Christus vernedert om de mens in zijn nood nabij te zijn. Hoewel iemand als Paul Philippi moeite heeft gedaan om het diaconaat christologisch te funderen[2] in zijn pleidooi om het diaconaat van de Innere Mission terug naar de kerk en de gemeente te brengen, moeten we toch zeggen dat het diaconaat op deze wijze een humanistische liefdedienst wordt, niet in de gelovige navolging van de Here Jezus (imitatio), maar in een Christus gelijk zijn (conformitas). En dat laat de praktijk zien die we herkennen. Een sociaal-maatschappelijk en politiek bewogen kerk die zich inzet voor de minderheden en de kansloze in de samenleving. En hoe krijg je het diaconaat nu weer terug naar zijn bijbelse, zijn Schriftuurlijke grond? Anders gezegd: welke bijdrage mag de gereformeerde theologie ten aanzien van het diaconaat leveren? Die vraag stond centraal tijdens de colleges, die op zaterdag volgden. Een vraag, die ook van belang is met het oog op ons eigen land. Ik geef daarom in een paar artikelen de hoofdzaken weer van wat er in Heidelberg behandeld is.
2. Handelingen 2: 42
In Handelingen 2 vers 42 komen we, om zo te zeggen, de kenmerken tegen van wat de christelijke gemeente is, hoe ze gevormd wordt en hoe ze wordt opgebouwd. En jullie zien, als we even aandachtig naar vers 42 kijken, vier kenmerken. Want de gemeente bleef – nadat de Heilige Geest was uitgestort en het Pinksteren geworden was – volharden in de leer van de apostelen en in de gemeenschap, in het breken van het brood en de gebeden. De vier kenmerken zijn dus: Woord, gemeenschap, maaltijd en gebed. Dat zijn de instituerende en constituerende kenmerken van de christelijke gemeente. En het bijzondere is nu, dat we die tekst – Handelingen 2: 42 – daarbij op twee manier kunnen beschouwen.
Allereerst zouden we een scheidslijn kunnen trekken tussen de eerste twee en de laatste twee. Een scheidslijn dus, tussen Woord en gemeenschap enerzijds en maaltijd en gebed anderzijds.
Waarom is dat de eerste scheidslijn die mogelijk is? Omdat die eerste twee van boven gegeven zijn, vanuit de hemel. Het Woord doet namelijk de gemeenschap ontstaan. Het Woord is – zegt Paulus in Romeinen 1 – een kracht tot behoud. En dat behoud komt uit in de gemeenschap die zich door dat Woord vormt en in de gemeenschap die zich door dat Woord laat voeden en bewaren. Ik kom daar nog wat meer uitgebreid op terug, als we ons op het begrip “gemeenschap” gaan focussen – koinoonia, staat er in het Grieks. Dat is namelijk het kernwoord als we het over het diaconaat van de gemeente hebben. Koinoonia – gemeenschap, in de liefde tot God en in de liefde tot de naaste. Maar waar het nu om gaat is, dat in die eerste twee elementen of kenmerken als een hemelse activiteit opvallen. Het is de beweging van boven naar beneden.
Maar het tweede paar kenmerken zou je als de reactie op de eerste twee kunnen zien: de maaltijd en het gebed. Dat is dus de omgekeerde beweging: de beweging namelijk van beneden naar boven. Het is antwoord dat de gemeente geeft op de door het Woord gevormde en gegeven gemeenschap. En in die samenhang kom je dan ook meteen duidelijk tegen, dat de gemeente gevormd wordt door het Woord dat van God uitgaat. We zullen dat later ook vanuit het Oude Testament duidelijk naar voren zien komen. Maar de gemeenschap wordt dus gevormd door het Woord. Terwijl er aan de andere kant ook reactie te zien is. De gemeente reageert door de tafel te dekken en de handen te vouwen. De gemeente geeft daarmee concreet gestalte aan de gemeenschap die door het Woord ontstaan is. Ze verenigt zich aan tafel en ze roept de naam van de HERE aan.
Als je zo naar Handelingen 2: 42 kijkt, zie je in die vier kernwoorden niet alleen het leven en de levenspraktijk van de gemeente terug, maar komen ook andere notities naar voren: notities als het verbond en de verbondsgeschiedenis, het heil en de heilsgeschiedenis. Ik noem dat nadrukkelijk, omdat een christologische fundering van het diaconaat ons op het spoor van een humanistisch getint kerk-zijn brengt. Wie het diaconaat christologisch fundeert komt ook niet uit in de beschouwing van het ambt. Het ambt dat niet christologisch gefundeerd moet worden, maar ecclesiologisch. Ook dat komt nog wel duidelijker naar voren. Maar de notities van verbond en heil zijn wel heel erg belangrijk voor een gereformeerde visie op het diaconaat en het ambt van de diaken. En een tekst als Handelingen 2: 42 maakt dat meteen ook duidelijk: er is sprake van wisselwerking en relatie, van een hemelse activiteit en een aardse reactie daarop. Dat is de eerste manier om naar de tekst te kijken, door een scheidslijn tussen de eerste twee en de laatste twee kenmerken te trekken. Maar er is ook een andere manier.
In Handelingen 2: 42 mogen we namelijk ook aandacht hebben voor het eerste en het laatste kenmerk: het Woord of de leer van de apostelen en het gebed. Je zou kunnen zeggen; die twee vormen de beschermende ring, waarbinnen de gemeenschap en de maaltijd hun bloeitijd krijgen.
De gemeenschap, die uitkomt in de maaltijd, wordt omgeven door het Woord en het gebed. En dat geeft volle nadruk op de afhankelijkheid van de gemeente. De gemeente kan niet zonder de leer en de gebeden. De gemeenschap en de tafel kunnen alleen in stand gehouden worden in de veilige ruimte van Woord en gebed. Daarbij gaat het om volharden. Om ergens bij blijven. Daar is de gemeente dus mee bezig. En toch is de gemeente zich ervan bewust dat ze niet zonder het Woord en de gebeden kan. Want in die ruimte zoekt ze haar levensgemeenschap en vormt ze haar samenleving. Terwijl ik daarom de eerste benadering niet afwijs – die dunne scheidslijn tussen de eerste twee kenmerken en het paar kenmerken – vind ik uiteindelijk de tweede benadering nog meer recht doen aan de tekst. Gemeenschap en tafel, koinoonia en maaltijd, liggen binnen de bewarende en beschermende ring van Woord en gebed.
3. koinoonia als sleutelwoord voor de plaats van de diakoniek in de Diaconiologie
Vanuit Handelingen 2: 42 valt de aandacht op het woord koinoonia: de gemeenschap. In de loop van het verhaal zal duidelijk worden, waarom dit als uitgangspunt genomen wordt. Het is voor nu de insteek om op het punt van het diaconaat, de diaconale gemeente en het ambt van de diaken een bijbelse lijn te trekken, die aan heel de Schrift – en niet alleen aan het Nieuwe Testament – ontleend is. En in het vervolg van het boek Handelingen zal ook blijken, dat het met name de gemeenschap – de koinoonia – is, waar de diaken zijn plaats in krijgt. Maar we gaan eerst terug naar het Oude Testament en naar het eerste begin, namelijk de schepping (dat hangt overigens samen met het gereformeerde uitgangspunt dat het niet alleen om het sola Scriptura gaat, maar ook om het tota Scriptura: heel de Schrift!).
OT
Als Adam geschapen is en tot leven is gewekt, blijkt in Genesis dat God de mens als gemeenschapswezen heeft bedoeld. God oefent zelf – trinitarisch – die gemeenschap. De gemeenschap tussen de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Maar God schept ook de mens in gemeenschap – naar het beeld van God schiep Hij de mens (Gen. 1: 26). Daarmee schiep God de mens dus in bepaalde verbanden – levensverbanden. De mens is allereerst in de gemeenschap met God geschapen. Dat blijkt uit het verbond dat de HERE met Adam heeft gesloten, Genesis 1: 28 en Gen. 2: 15-16. Dat hier om een echt verbond gaat wordt bevestigd in Hosea 6: 7: “Zij hebben echter als Adam het verbond overtreden.” Maar het gaat in Genesis niet alleen om de gemeenschap met God in de verbondsverhouding. Het gaat ook om de gemeenschap van de mensen onderling. Want als Adam de dieren namen geeft, mist hij iemand om mee samen te zijn. God laat hem dat ontdekken. En God geeft Adam dan vervolgens een vrouw – vlees van zijn vlees en been van zijn gebeente (Gen. 2: 23). Ook dat is een verbond te noemen, in de verbinding tussen man en vrouw, het huwelijk als de kleinste eenheid van samenleving, onder de opdracht om vruchtbaar te zijn en talrijk te worden. Kort samengevat zijn de samenleving en de gemeenschap dus een door God geschapen en geboden zaak, onder de noemer van het verbond. De koinoonia binnen die verbondsgemeenschap ziet daarin zowel op de gemeenschap met God als de gemeenschap met elkaar. En daartoe legt de HERE in Genesis 1 zelf de grond. Het gaat van God uit en moet op God gericht zijn, terwijl het ook zijn uitwerking heeft naar de samenleving van de mensen onderling.
Het is deze koinoonia – deze gemeenschap – die door de zonde verbroken wordt. Niet alleen de gemeenschap met God wordt opgezegd. Ook de gemeenschap tussen de mensen onderling wordt verbroken. Dat is te merken aan de manier waarop man en vrouw zich in het paradijs niet alleen voor God verbergen, maar zich ook voor elkaar schamen en door elkaar bedreigd weten (vgl. Gen. 4: 9). De zonde breekt de gemeenschap stuk – de gemeenschap van de samenleving met het hemelse en de gemeenschap van de samenleving met het aardse. Dat is, wat we onder het begrip “verbond” verstaan. Het gaat in het verbond, kort gezegd, om de mens in al de relaties waarin hij staat. En de bijbel laat ons dan vervolgens de voortgaande geschiedenis van die verbondsgemeenschap zien. Een voortgang die alleen mogelijk is omdat God in zijn genade besloten had de gemeenschap met de mens van Zijn kant uit tot herstel en heling te brengen. Daarom mag de verbondsgeschiedenis tegelijkertijd ook heilsgeschiedenis genoemd worden. Het is namelijk de geschiedenis van het heil, die het verbond tussen God en mensen tot zijn doel en bestemming brengt. En het is dit uitgangspunt, dat ook ten grondslag ligt aan wat we vanuit de Schrift over diaconie en diaconaat mogen zeggen. De diaconale gemeente vindt haar grond niet in de christologie, zoals Paul Philippi heeft gedaan, maar de diaconale gemeente vindt haar grond in het verbondsleven en de heilsgemeenschap die van genade leeft en bloeit. Daarmee valt ons nadenken theologisch onder het vakgebied van de ecclesiologie – de leer over de kerk en niet onder de christologie. Laat staan die christologie, die de zonde voorbij is, God van zijn glorie berooft door Hem in Christus te vernederen en een appèl doet op het religieus bewustzijn van de gelovige in zijn aan Christus gelijkvormig willen zijn. Die theologie staat echt heel ver af van de gereformeerde theologie, ook waar het ‘t vakgebied van de diakoniek betreft.
We nemen dus ons uitgangspunt in het verbond en de verbondsgeschiedenis. En we zien dan, hoe na de zondeval het licht van de moederbelofte gaat schijnen (Gen. 3: 15). Allereerst door het evangelie van Genesis 4: 26, wanneer na de geboorte van Seth gezegd mag worden: “toen begon men de naam des HEREN aan te roepen.” We zien het in die kleine samenleving van acht zielen, die voor het water van de zondvloed gespaard blijft en de toekomst ingedragen wordt. We zien het in het bijzonder in Genesis 12, wanneer Abraham geroepen wordt en hij de belofte krijgt dat de gemeenschap uit hem een volk van de HERE zelf genoemd mag worden. Een genadige zegen, die tenslotte alle volken ten deel zal vallen. Daarom is verbondsgeschiedenis ook heilsgeschiedenis, wel te onderscheiden maar niet van elkaar los te maken. En zo zie je Israël als het nageslacht dan even later de woestijn ingaan, verlost uit Egypte, om als volk Gods eigendom te zijn, op grond van Gods verkiezende genade (Ex. 19: 5-9; Deut. 7: 6-7).
Daarom wordt dat volk – het volk dat Gods eigendom mag zijn – ook de Qehal Jahwe genoemd[3] – de heilige vergadering waar alleen de rechtvaardige – de Tsadiq – toegang heeft. Het volk is niet alleen “`edah” – volk, maar het is ook de Qehal Jahwe. Het is dat volk waar God zich aan verbonden heeft. Het is dat volk waar God gemeenschap mee wil oefenen. En het is die samenleving waarin het volk ook onderling de zorg voor elkaar oefent, gedragen door de liefde die het volk zelf heeft leren kennen, omdat God zich in zijn barmhartigheid ook naar dat volk heeft toegebogen en het heeft opgeraapt van een plek, waar het door niemand werd gezien en geholpen (Ez. 16). Als we goed zicht willen krijgen op wat koinoonia – gemeenschap – in het Oude Testament betekent, dan moeten we ons het beeld voor ogen nemen van de woestijn, waar de stammen van Israël rondom de tabernakel gelegerd waren (Num. 2). Of het beeld van Israël, waar in het centrum van de samenleving de tempel stond. Vanuit de woonplaats van God kwam het leven en dat leven was vervolgens ook helemaal op de HERE gericht – waardoor ook de onderlinge samenleving tot bloei kwam en er in de gemeente niemand meer was die moest zeggen: ik heb geen mens. Heel het leven stond in het licht van het leven om de tabernakel en de tempel heen. Dat is, wat het Hebreeuwse woord “chabar” wil zeggen – gemeenschap. “Chabar” drukt de samen-binding uit, het gemeenschappelijke en dat wat gedeeld wordt. Dat is tegelijkertijd ook wat koinoonia is en wat koinoonia betekent: de levensgemeenschap die zich vormt vanuit en om de levensbron zelf. En als een fontein moet dat leven dan tot in de verste uithoeken van de samenleving uitwaaieren – de wees, de weduwe, de slaven en de vreemdeling niet uitgesloten. Zo is het creatieve van de schepping – de mens in gemeenschap – hersteld in de recreatie: het herstel van de gemeenschap met God in het centrum.
Dat komt dan ook naar voren in de wetten en bepalingen die het volk in de woestijn ontvangt, voordat het de grens van het beloofde land oversteekt. De bruidstijd in de woestijn is een aankondiging van het huwelijksleven in Kanaän. Het is Gods gezin, dat van haar Maker en haar Man de ruimte krijgt om onder Zijn zorg een samenleving op te bouwen. Daarom legt God de orde en de zorg van die samenleving vast in wetten en geboden. Die vormen het kader en de rechtspraak, waardoor aan Gods recht beantwoord kan worden in het bewijzen van barmhartigheid. Ik noem die twee opzettelijk in één zin: recht of gerechtigheid en barmhartigheid. Zij vormen namelijk de voorwaarden om aan de gemeenschap vorm en gestalte te geven. Zij vormen als woordpaar de conditio sine qua non voor een samenleving waarvan gezegd kan worden: de HERE is aldaar (Ez. 48: 35). Gedreven door de liefde, vertoont de gemeente de kenmerken, waardoor aan Gods recht als Schepper en Verlosser beantwoord kan worden, in dezelfde trek van barmhartigheid die de mens als beeld van God eerst is ingeschapen en vervolgens is ingeschreven en -gegeven door de Geest.
Daarom brengt het woord diaconie, of diaconaat, terecht altijd de kritiek met zich mee dat het in het betoon van liefde niet alleen om barmhartigheid, maar ook om gerechtigheid gaat. Barmhartigheid is in het Hebreeuws een woord (rèchèm), dat teruggaat op de moederschoot: een diepe bewogenheid vanuit een intense liefdesverhouding (Ex. 34: 6; Jes. 49, 15). Zo krijgt de liefde gestalte en wordt zij tastbaar (Zach. 7:9). Gerechtigheid (Ex. 23: 6; Deut. 24:17) is een juridisch begrip, waarmee wordt aangegeven hoe en of iemand in de juiste verhouding staat – allereerst tot God – om Zijn geboden te doen. Die twee begrippen zijn in de Schrift complementair (vgl. Hos. 10: 12) We kunnen namelijk zeggen, dat door de barmhartigheid aan Gods gerechtigheid wordt voldaan, net zo goed als dat de gerechtigheid van God ook barmhartigheid eist. Maar die twee bekende sleutelwoorden staan in dienst van de gemeenschap – de koinoonia – die door het Woord van God geschapen en herschapen is. Zo krijgt en vindt de ander – de naaste – zijn plek in de gemeenschap om de taak te vervullen, die hij kwijt dreigt te raken.
De koinoonia – de gemeenschap – wordt zichtbaar door het doen van barmhartigheid en gerechtigheid. Het is tenslotte ook de rechtvaardige – de tsaddiq – die toegang tot die koinoonia heeft. Daarom neem ik mijn uitgangspunt en blijf ik mijn uitgangspunt nemen in de gemeenschap – de koinoonia – de Qehal Jahwe als de verbondsgemeenschap om God heen. De Schrift zelf wijst doorlopend en voortdurend op het onderhouden van die verbondsgemeenschap.
Beknopte Literatuurlijst
Achelis, E. Chr., Lehrbuch der Praktische Theologie 3. Leipzig: J.C. Hinrich’ssche Buchhandlung, 1911
Hanneke Art-Honselaar (red.), Diaconie in beweging. Handboek Diaconiewetenschap. Kampen: Kok, 2011
Assink, M., Diaconaat met perspectief. Beleid, organisatie en praktijk van het diaconaat. Goes: Oosterbaan & Le Cointre, 1995
Dam, Cornelis van, The Deacon. Biblical Foundations for Today’s Ministry of Mercy. Grand Rapids: Reformation Heritage Books, 2016
Biesterveld, P. (e.a.), Het diaconaat. Handboek ten dienste der Diaconieën. Hilversum: Witzel, 1907
Brandt, Wilfried, Für eine bekennende Diakonie. Beiträge zu einem evangelischen Verständnis des Diakonats. Neukirchen-Vluyn, Aussaat Verlag, 2001
Crijns, Hub (e.a.), Barmhartigheid en gerechtigheid. Handboek diaconiewetenschap. Kampen: Kok, 2004
Dongen, J.C. van, Vervreemding en Dienst. Verkenning van een diaconia alienatorum. ’s-Gravenhage: Boekencentrum, 1964
Donner, J.H., Diaconaal Handboek ten dienste der Gereformeerde Diaconieën. ’s-Gravenhage: Drukkerij van Haeringen, 1929
Harinck, C. (red.), Diakonie in verleden en heden. Barneveld: De Vuurbaak, 1992
Hertog, G.C. den en Noordegraaf, A. (red.), Dienen en Delen. Basisboek diaconaat. Zoetermeer: Boekencentrum 2009
Koole, D. en Velema, W.H., Zichtbare liefde van Christus. Het diakonaat in de gemeente. Kampen: Voorhoeve, 1991
Kooij, A; Trimp, C., Zaaien op dankdag. Opstellen over het diaconaat van de christelijke gemeente. Barneveld: De Vuurbaak, 1988
Henk Meeuws, Diaconie. Van grondslagenonderzoek tot een pleidooi voor een diaconale mystagogie. Gorinchem: Narratio, 2011
Meyenfeldt, F.H. von, De diaken als componist der gemeenschap. Den Haag: Van Keulen, 1955
Noordegraaf, A., Oriëntatie in het diakonaat. Zoetermeer: Boekencentrum, 1991
Paul Philippi, Christozentrische Diakonie. Ein theologischer Entwurf. Stuttgart: Evangelisches Verlagswerk, 1963
Paul Philippi, Begriff und Gestalt. Zu Grund-Sätzen der Diakonie. Leipzig: Evangelische Verlagsanstalt, 2017
Plas, A.W. van der, Kernteksten over diaconaat. Kampen: De Groot Goudriaan, 1999
Roor, Bert, Heilzame presentie. Diaconale betrokkenheid als leeromgeving voor protestantse kerken. Utrecht: Boekencentrum Academic, 2018
Schober, Theodor (Hrsg.), Gesellschaft als Wirkungsfeld der Diakonie. Verlagswerk der Diakonie, z.j.
[2] Paul Philippi, Christozentrische Diakonie. Ein theologischer Entwurf. Stuttgart: Evangelisches Verlagswerk, 1963
[3] J.R. Visser, Wie mag bij de kerk horen? https://avgt.nl/2023/01/04/wie-mag-bij-de-kerk-horen/