De dienst van de gemeenschap (2)

Een artikel geschreven door ds. R. van der Wolf

Dit is een artikel in een serie. Het 3e deel is hier terug te lezen.

Inleiding

In een vorig artikel heb ik nadruk gelegd op het begrip ‘koinoonia’ (gemeenschap) als een kenmerk van het volk, dat door God bijeen wordt gebracht om daadwerkelijk een samenleving te vormen waarvan gezegd kan worden: de HERE is aldaar (Ez. 48: 35). Gesteund door de twee pijlers, gerechtigheid en barmhartigheid, komt zowel in het Oude Testament (chabar) als het Nieuwe Testament (koinoonia) naar voren, als het kernwoord voor de diakoniek en het diaconaal handelen in en van de kerk. In deze bijdrage trekken we de lijnen van het Oude naar het Nieuwe Testament door.

Wetgeving

Als we dan nog iets meer op die verbondsgemeenschap met haar wetten en bepalingen inzoomen, treft met name in het boek Deuteronomium hoe de HERE die gemeenschap veiligstelt. Eén van de kernteksten in dat bijbelboek is Deuteronomium 26: 5-9, waarin het volk wordt opgedragen om de HERE de eerstelingen van de oogst te geven. De HERE krijgt de eerstelingen. Ze zijn voor Hém en ze worden naar Hem toegebracht en voor Hem neergezet, omdat het leven en de vruchten van het land door Hem gegeven worden. Dit gedeelte wordt ook wel het “diaconaal credo” van Israël genoemd, de grondslag onder de gemeenschap, waar niemand van uitgezonderd is (let op vers 11). Israël beleeft en viert de bevrijding uit Egypte in een land, vloeiende van melk en honing. En het volk uit zijn vreugde en dankbaarheid door naar zijn Verlosser toe te komen en Hem die dankbaarheid daadwerkelijk te tonen. Want het weet dat het van genade leeft en afhankelijk is, ook als de schuren vol raken vanwege een overvloedige oogst. Het messiaanse Jesaja 25; 6 spreekt dan ook van een overvloedige en feestelijke maaltijd, waaraan alle volken mogen deelnemen.

Daarom mag het volk van zijn volks- en geloofsgenoten geen rente vragen[1], moet het dagelijks het verdiende loon meegeven[2] en mag het een bovenkleed, als geleend pand, ’s nachts niet in bezit houden als het een arme man betreft die niet over een ander en tweede bovenkleed beschikt[3]. De weduwen en wezen dienen verzorgd te worden[4]. En ook de vreemdeling, de asielzoeker, die verklaard heeft zich te willen houden aan de wet van God valt binnen het kader van de zorg- en de hulpverlening[5]. In de gave van het verbond ligt ook de opgave om naar elkaar om te zien. De naaste is geen naamloze, geen voorwerp van filantropie, maar een broeder[6], voor wie men het hart open moet stellen[7]. Israëls eigen geschiedenis staat daarin als model voor ogen. Het is geboren uit een kinderloos en onvruchtbaar echtpaar. Het komt uit een slavenhuis zonder toekomst. Maar het is door Gods genade tot een gemeenschap gegroeid, die in de lichtkring van Gods aanwezigheid zelf mag leven. Het “sola gratia” vormt ook wat betreft het diaconaat van en in de gemeente de grond onder alle betoon van liefde en omzien naar elkaar. Het is alleen Gods verkiezende liefde die het volk tot de samenleving brengt, waarin het de barmhartigheid van God ervaren mag, ook in het onderling verkeer. Andersom uit de liefde tot God zich in de liefde tot de naaste.

Sabbat

Daarbij kunnen we ook nog wijzen op de bepalingen rond de sabbat[8], het sabbats- en het jubeljaar[9]. Na zeven jaren zullen de akkers een jaar onbewerkt blijven liggen en mag het volk eten van wat het land zelf aan vruchten oplevert. Ook dat is enerzijds bedoeld als herinnering voor het volk, om zich ervan bewust te blijven door Wie het in dit land gekomen is en aan Wie het zijn leven en bestaan te danken heeft. Anderzijds is het ook een waarschuwing om de door God geschapen bodem niet uit te buiten en in goed rentmeesterschap voor de schepping te blijven zorgen. Het volk mag er gebruik van maken als “vreemdelingen en bijwoners”[10]. Het volk is niet de autonome eigenaar, maar beheerder. Barmhartigheid en gerechtigheid komen op deze wijze ook in de wetgeving van het sabbatsjaar tot uitdrukking, terwijl in het jubeljaar – het vijftigste jaar – huizen en akkers als het rechtmatig erfdeel terugkeren naar hun oorspronkelijke eigenaar. In deze wetgeving klinkt al iets op van wat straks in Handelingen 2 en 4 zo rijk naar voren zal komen: “en zij hadden alles gemeenschappelijk”.

Feest

De gemeenschap – de koinoonia – met God en met elkaar komt tot uitdrukking in de bepalingen die er zorg voor dragen dat het land en het volk niet aan roofbouw en corruptie ten onder zullen gaan, gedreven door egoïsme, machtswellust en hebzucht of expansiedrift. Let ook op de bepalingen, die vanwege de arme onder het volk gegeven worden ten aanzien van de akker zelf. De rand mag niet afgemaaid[11], de laatste vruchten moeten blijven hangen[12] en wat is blijven liggen mag opgeraapt en meegenomen worden[13].

De vreugde over het leven met God wordt gevierd in de feestelijke vergadering rond het Pascha, het Wekenfeest (Pinksteren) en het Loofhuttenfeest. En in die vreugde moeten de slaven en slavinnen, de Leviet, de vreemdeling, de weduwe en wees worden opgenomen[14].

Profeten

Als later in een corrupte samenleving deze gemeenschap niet onderhouden, maar steeds verbroken wordt, spreken de profeten harde taal[15]. Ze wijzen op de breuk in de gemeenschap met de HERE[16] en dringen aan op gerechtigheid. Maar ze wijzen vanuit deze verbondsbreuk ook op de gevolgen voor het sociale en maatschappelijke leven en op het gebrek aan barmhartigheid[17].

De hebzuchtige en meedogenloze houding van leiders en rijken staat in schril contrast met het verbondsleven, zoals dat door de HERE in het leven is geroepen. Sociaal onrecht en onbarmhartigheid zijn niet alleen zonden ten opzichte van de naaste, maar primair zonde tegenover God. En wat dan nodig is, is niet een maatschappijkritische politiek, maar bekering. Alleen die weg, de weg terug naar het Woord en de geboden en instellingen van de HERE, is heilzaam en genezend[18]. Zo vat Micha het in hoofdstuk 6: 8 ook samen: “Hij heeft u, o mens, bekendgemaakt wat goed is en wat de HERE van u vraagt: niets anders dan recht te doen, goedertierenheid lief te hebben en ootmoedig te wandelen met uw God.” De gemeenschap heeft, kortom, alleen bestaansrecht in het licht van de verzoening.[19] Het leven om God heen vraagt in het Oude Testament voortdurend om het bloed van offerdieren. Het is een zaak van geloof en gehoorzaamheid, van bekering en levensvernieuwing, in de radicale overgave aan God. Het “Ik ben de HERE”[20] klinkt als dreigend vermaan steeds uitnodigend op.

Psalmen

Tenslotte wil ik nog graag wijzen op het boek van de Psalmen. Daarin brengen mensen hun klacht vanuit allerlei verschillende omstandigheden en vanuit verschillende situaties naar God toe. Het gaat in die klachten niet alleen om sociaal-maatschappelijk onrecht, maar om de nood van gevangenschap, vervreemding van God, materiële armoede, eenzaamheid en laster. De hulpeloze mens zoekt allereerst de koinoonia – de gemeenschap – met God, zijn Schepper en Verlosser. Van Hem verwacht de gelovige het herstel – ook wat de intermenselijke verhoudingen betreft. Al deze klachten komen op uit verbroken en beschadigde relaties en staan in die context. Daarbij klinkt door heel het Oude Testament heen de roep om de Messias, die het recht zal herstellen en de gemeenschap tot bloei zal brengen.

Nieuwe Testament[21]

Inleiding

We trekken de lijnen van het Oude Testament naar het Nieuwe Testament door. We hebben gezien hoe vanwege het herstel van de gemeenschap de roep in het Oude Testament klinkt om de komst van de Messias. En die Messias komt in Jezus Christus onder Zijn volk wonen en werken. Waarop de gemeenschap zich in het vervolg om Jezus Christus heen centreert. Het is opvallend dat in de literatuur en de handboeken, waarin over diaconaat gesproken wordt, juist dit element op de achtergrond komt te staan en de aandacht van de gemeenschap, die zich om Jezus heen vormt, verschuift naar de wijze waarop de Here Jezus Christus zijn dienstwerk heeft verricht. Zo komt de nadruk op begrippen als barmhartigheid en gerechtigheid te liggen. Daardoor wordt het diaconaat praktisch van de verbonds- en heilsgeschiedenis losgemaakt en krijgt het een zelfstandige functie. Daarmee verliezen de diaconie en het diaconaat encyclopedisch hun plaats binnen de ecclesiologie en krijgt de diakoniek de kleur van een soteriologisch politiek en sociaal-ethisch handelen. Het accent valt dan op de ontfermende en dienende liefde van Jezus Christus, op zijn omgang met tollenaars en hoeren, zijn kritiek op de leidslieden van zijn dagen en zijn oog voor de arme in zijn nood van ziekte en onrecht. Een ontwikkeling waarvoor de zogenaamde “theologie van de incarnatie[22] vanuit de christologie grond probeert te geven. Maar als we het tota scriptura niet uit het oog willen verliezen en de lijnen vanuit het Oude consequent naar het Nieuwe Testament door blijven trekken dan moeten we ook eerst in het Nieuwe Testament voor wat betreft het diaconaat aandacht hebben voor het volk – de kerk – die Jezus Christus in het leven roept en om zich heen verzamelt en houden we ons ecclesiologisch bezig met de verbondsgeschiedenis.

Jezus Christus

Vanuit het Oude Testament blijkt, dat de gemeenschap die God wil vormen en levend wil zien, alleen op te merken valt in de wijze waarop in de woestijn de twaalf stammen om de tabernakel heen gelegerd zijn en de centrale plaats en functie die de tempel in Jeruzalem later in het leven van de kerk had. Die tabernakel en die tempel zijn er niet meer. Maar we zien in Marcus 3: 13 de Heiland wel twaalf nieuwe leiders naar zich toeroepen, die straks in Zijn Naam worden uitgezonden om het koninkrijk van Jezus Christus af te kondigen en tot berouw en bekering te roepen. En we zien in hetzelfde hoofdstuk Marcus 3 in vers 34 staan, dat de Here Jezus rondkijkt in de kring die zich om Hem heen verzameld heeft en die kring zijn familie noemt. Christus is het centrum van de familia Dei geworden. Het is de gemeenschap “om Hem heen”. Zo vormt zich de nieuwtestamentische “ekklesia”, niet in plaats van of naast de Qehal Jahwe, maar in de aansluiting, de voorzetting en uitbouw daarvan. Ekklesia, de vergadering van de geroepenen, in het Nieuwe Testament aangeduid als lichaam van Christus, tempel van de Geest of woonplaats van God. Meer dan de tempel van Salomo is hier aanwezig, want God zelf is in het vlees geopenbaard[23] en heeft onder ons gewoond. Zo verzamelt zich de verbondsgemeente dus voortaan om Jezus Christus heen. Daarbij zijn dezelfde voorwaarden van kracht, die in het Oude Testament gegeven waren om de gemeenschap te onderhouden. In het zoeken van het koninkrijk laat de gemeente zien, hoe zij in haar van God afhankelijke en op God gerichte gemeenschap, zorg voor elkaar heeft. En niet alleen voor haar geloofsgenoten, maar voor alle mensen. Het centrum van die gemeenschap is Christus. Hij is haar Schepper – haar Verlosser en haar Koning. En door Zijn Geest krijgt het diaconaat dan ook gestalte, gewekt door de kracht van het evangelie en onder leiding van de apostelen, in het nieuwe leven en als de nieuwe schepping die er alleen in Christus kan zijn en is.

Van dat nieuwe leven in de gemeenschap, die door Christus tot leven wordt gewekt, zien we in Handelingen 2 de contouren. Want het begint ermee, dat de gemeenschap – die van boven, vanuit de hemel, door het Woord gestalte krijgt – samen met de maaltijd in de beschermende ring ligt van Woord en gebed.[24] Zo wordt de christelijke gemeente gewekt, ontwaakt ze en leeft ze haar leven in het licht van de nieuwe dag die in Christus is aangebroken. Niet uit het diaconale handelen van de gemeente zelf komt de koinoonia – de gemeenschap op. Maar de koinoonia komt – áls diaconaal handelen – op uit de instituerende en constituerende krachten van Woord en gebed in een gemeente, die zich tot Christus heeft bekeerd en zich heeft laten dopen in de naam van de Heiland, tot vergeving van zonden. Daar ligt de grond voor de koinoonia, de gemeenschap van en binnen de verbondsgemeente die zich om Jezus Christus heen verzameld heeft.

Handelingen

En wat voor uitwerking heeft dat dan? Dat zien we in het vervolg, waarin allereerst Handelingen 2 vers 44 tot en met vers 47 ons het beeld te zien geven van wat die gemeenschap na Pinsteren betekent. Want de gemeente, die in de beschermende ring van woord en gebed de gemeenschap onderhoudt en de tafel aanricht, heeft ook metterdaad alles gemeenschappelijk. Dat is in Handelingen 2 beslist geen communistisch beginsel – zelfs niet het begin van een commune – maar dat is delen in wat gekregen is, om ook een ander in staat te stellen zijn of haar taak als rentmeester uit te voeren.[25] Het “alles gemeenschappelijk hebben” betekent ten diepste, dat de gemeenschap samen onderhoudt wordt en het de naaste mogelijk blijft daarin zijn of haar eigen plaats in te nemen. En niet alleen intern geeft dat vrucht en intensieve groei, maar volgens Handelingen 2: 47 vindt dat ook genade bij heel het volk en geeft dat extensieve groei, waardoor de gemeenschap zich mag uitbreiden.

Gaan we dan vervolgens naar Handelingen 4, dan treft ons daar hetzelfde beeld. Er was niemand onder hen die gebrek leed, zegt Handelingen 4: 34. Want er was niemand die zei dat iets van wat hij bezat van hemzelf was. Ze hadden namelijk alles gemeenschappelijk[26], omdat ze één van hart en één van ziel waren. Gericht op God, liet de gemeente onder leiding van de apostelen in de kracht van de Geest van Christus zien, wat de gemeenschap mag zijn. Zo blijft dat ook. Opnieuw wordt een gemeente als de gemeente te Korinthe vermaand en toegesproken wanneer juist dit element aan de maaltijd en de tafel gaat ontbreken[27]. En typerend zijn vooral de hoofdstukken 8 en 9 uit de tweede brief aan de gemeente te Korinthe, waar de apostel Paulus op de genadegave van de liefde wijst, om daarin overvloedig te zijn. Net zo overvloedig als in het geloof, in het woord en in de kennis – met alle inzet. Zo weet God elke vorm van genade overvloedig te maken[28]. Uitlopend op 2 Kor. 9: 11: “Zo zult u in alles rijk worden, tot alle vrijgevigheid in staat, een vrijgevigheid die door middel van ons dankzegging aan God teweegbrengt.” De gemeente verheerlijkt God, door aan het evangelie onderworpen en onderdanig te zijn, naar haar belijdenis en vanwege de royale wijze waarop ze haar broeders en zusters in materiële, sociale of maatschappelijke nood bijstaat en vooruithelpt.

Samenvatting

Zowel het Oude als het Nieuwe Testament brengt ons binnen de verbonds- en heilsgeschiedenis de gemeenschap – de koinoonia – in beeld, als door God geschapen werkelijkheid. De mens mag in die gemeenschap staan en die gemeenschap ook onderling beoefenen, als beeld van zijn Schepper. Daar is verlossing voor nodig, een nieuwe schepping die gekomen is door Jezus Christus. Met Jezus Christus in het centrum verzamelt de gemeente zich om Hem heen, is zij van Hem afhankelijk, blijft zij volharden in Zijn onderwijs en geeft zij gestalte aan de nieuwe samenleving en gemeenschap, die haar leven en vreugde in God heeft. Dat is de grond en de voedingsbodem, ook voor haar diaconale taak en roeping. Want in die gemeenschap moet ieder in staat gesteld zijn om mee te doen, om zijn of haar bijdrage te leveren en zich in die gemeenschap thuis en gezien te weten. Zo komt in de gereformeerde theologie ook de diakoniek – als ons nadenken over de inhoud en taken van zowel het ambt van diaken als van de diaconale gemeente zelf – ecclesiologisch voor de aandacht. Daar heeft ze haar plaats. En de Diakoniologie[29] bestudeert dat en bouwt dat eigentijds uit, tot opbouw van de gemeente en tot glorie van God.

Beknopte Literatuurlijst

Achelis, E. Chr., Lehrbuch der Praktische Theologie 3. Leipzig: J.C. Hinrich’ssche Buchhandlung, 1911

Hanneke Art-Honselaar (red.), Diaconie in beweging. Handboek Diaconiewetenschap. Kampen: Kok, 2011

Assink, M., Diaconaat met perspectief. Beleid, organisatie en praktijk van het diaconaat. Goes: Oosterbaan & Le Cointre, 1995

Dam, Cornelis van, The Deacon. Biblical Foundations for Today’s Ministry of Mercy. Grand Rapids: Reformation Heritage Books, 2016

Biesterveld, P. (e.a.), Het diaconaat. Handboek ten dienste der Diaconieën. Hilversum: Witzel, 1907

Brandt, Wilfried, Für eine bekennende Diakonie. Beiträge zu einem evangelischen Verständnis des Diakonats. Neukirchen-Vluyn, Aussaat Verlag, 2001

Crijns, Hub (e.a.), Barmhartigheid en gerechtigheid. Handboek diaconiewetenschap. Kampen: Kok, 2004

Dongen, J.C. van, Vervreemding en Dienst. Verkenning van een diaconia alienatorum. ’s-Gravenhage: Boekencentrum, 1964

Donner, J.H., Diaconaal Handboek ten dienste der Gereformeerde Diaconieën. ’s-Gravenhage: Drukkerij van Haeringen, 1929

Harinck, C. (red.), Diakonie in verleden en heden. Barneveld: De Vuurbaak, 1992

Hertog, G.C. den en Noordegraaf, A. (red.), Dienen en Delen. Basisboek diaconaat. Zoetermeer: Boekencentrum 2009

Koole, D. en Velema, W.H., Zichtbare liefde van Christus. Het diakonaat in de gemeente. Kampen: Voorhoeve, 1991

Kooij, A; Trimp, C., Zaaien op dankdag. Opstellen over het diaconaat van de christelijke gemeente. Barneveld: De Vuurbaak, 1988

Henk Meeuws, Diaconie. Van grondslagenonderzoek tot een pleidooi voor een diaconale mystagogie. Gorinchem: Narratio, 2011

Meyenfeldt, F.H. von, De diaken als componist der gemeenschap. Den Haag: Van Keulen, 1955

Noordegraaf, A., Oriëntatie in het diakonaat. Zoetermeer: Boekencentrum, 1991

Paul Philippi, Christozentrische Diakonie. Ein theologischer Entwurf. Stuttgart: Evangelisches Verlagswerk, 1963

Paul Philippi, Begriff und Gestalt. Zu Grund-Sätzen der Diakonie. Leipzig: Evangelische Verlagsanstalt, 2017

Plas, A.W. van der, Kernteksten over diaconaat. Kampen: De Groot Goudriaan, 1999

Roor, Bert, Heilzame presentie. Diaconale betrokkenheid als leeromgeving voor protestantse kerken. Utrecht: Boekencentrum Academic, 2018

Schober, Theodor (Hrsg.), Gesellschaft als Wirkungsfeld der Diakonie. Verlagswerk der Diakonie, z.j.


[1] Ex. 22,25

[2] Deut. 24,15

[3] Deut. 24,13

[4] Deut. 10, 18-19; 2Kon. 4,1-7

[5] Ex. 12,48; Num. 9,14

[6] Deut. 1,16; 24,24

[7] Deut. 15, 7-8. 10

[8] Ex. 20, 10-11; Deut. 5,12-15

[9] Deut. 25,12-18; Lev. 25, 8-17. 23-55

[10] Lev. 25,23

[11] Lev. 19,9

[12] Lev. 19,10

[13] Ruth 2,3

[14] Deut. 12,12; 16,11; Ps. 132,15

[15] Deut. 27,19

[16] Amos 5,24

[17] Jes. 1: 10-17; 10: 1-4; Jer. 22: 13-19; 34: 8-22; Amos 3: 9-10; 4: 1-3; 5; 11; 8: 4-8; Hos. 12: 8-10; Micha 2: 1-3; 3: 9-12; vgl. Ezech. 34

[18] 1Sam. 15: 22; Jes. 5: 9; 58: 1-10

[19] Let op de nauwe verbinding tussen de ‘tsaddiq’ (rechtvaardige) en de ‘Qehal’ (volksvergadering), zoals in het vorige artikel naar voren is gebracht.

[20] Lev. 19: 25.32.34

[21] In deze bijdrage ligt de focus op ‘koinoonia’ als grondbegrip. De nauwe verbinding tussen ‘diaconia’ en ‘koinoonia’ komt in een later artikel ter sprake.

[22] Wolf, R. van der, De Vleeswording van het Woord. https://avgt.nl/2023/02/08/de-vleeswording-van-het-woord/

[23] 1Tim. 3: 16

[24] Wolf, R. van der, De Dienst van de Gemeenschap (1). https://avgt.nl/2023/03/02/de-dienst-van-de-gemeenschap-1/

[25] Het begrip ‘rentmeester’ is één van de kernwoorden die bij de praktische uitvoering van het diaconaat naar voren komen.

[26] Hnd. 4,32

[27] 1Kor. 11

[28] 2Kor. 9,8

[29] Met T. Brienen kies ik encyclopedisch voor de aanduiding Diakoniologie, in onderscheid van de zogenaamde Praktische Theologie en de door C. Trimp consistent volgehouden aanduiding Ambtelijke Vakken.