De dienst van de gemeenschap (3)

Een artikel geschreven door ds. R. van der Wolf

In de twee vorige artikelen hebben we, aan de hand van een studie naar de ‘gemeenschap’ in het Oude en Nieuwe Testament, mogen ontdekken hoe de HERE vanaf het begin die gemeenschap vorm heeft willen geven en tot bloei heeft willen brengen. Als gemeente “om de Here Jezus heen”[1] neemt elk lid zijn eigen plaats in, naar de gaven en mogelijkheden die hij/zij van de HERE heeft ontvangen. Zo bouwen we samen de gemeenschap op en groeien we naar de Here Jezus toe. In deze laatste bijdrage geven we daarom aandacht aan het ambt van de diaken, dat met het oog op de gemeenschap(sbeoefening) is ingesteld. Daarom beginnen we met een korte uiteenzetting over de betekenis van dienen.

Dienen

Het woord diaconie is afgeleid van het Griekse werkwoord ‘diakonein’ en kennen we vooral onder de betekenis: “dienen”. Diaconale arbeid is in de volksmond daarom altijd dienst, en we bedoelen daarmee dan met name de ‘dienst der barmhartigheid’ aan te duiden. Deze uitdrukking is niet zo gelukkig. Het leidt bovendien tot een ontwerp, zoals in de moderne theologie naar voren komt, waarin de nadruk komt te liggen op Christus’ ontferming ten opzichte van de zwakke, de zieke, de arme en de eenzame. Om het tenslotte christologisch te funderen in een theologie van de incarnatie[2], waarin het evangelie van zijn kern en inhoud is beroofd en er weinig anders meer over blijft dan een humanistisch getint christendom, dat een arm om de schouders legt van hen die hulpbehoevend zijn in de “conformitas Christi” in plaats van de “imitatio Christi”. Daarmee doet de kerk onder de naam van de “dienst der barmhartigheid” plaatsvervangend wat Christus kwam doen, vult Zijn werk aan en breidt Zijn werk uit. Van het evangelie van Jezus Christus en die gekruisigd, het evangelie van verzoening door voldoening en van de roep tot berouw en bekering is dan geen sprake meer. Barmhartigheid is zeker één van de sleutelwoorden binnen het diaconaat. Maar dat is “gerechtigheid” ook. En bovendien vinden zowel de barmhartigheid als de gerechtigheid hun gezamenlijke grond in het dubbelgebod van de liefde: de liefde tot God en de liefde tot de naaste.

Daar komt bij, dat het woord “dienst” in de Schrift ook door andere werkwoorden kan worden aangeduid. Naast het zelfstandig naamwoord diakonia en het werkwoord diakonein, treffen we in de Schrift nog vijf andere werkwoorden aan, die allemaal met ‘dienen’ te maken hebben. Iemand kan bijvoorbeeld:

(1) als slaaf dienen, “douleuein” waarbij vooral het element van de onderwerping en het onderworpen zijn naar voren komt. Iemand kan

(2) in loondienst staan en als militair “dienst” doen, “latreuein”, dat soldij oplevert. Iemand kan ook

(3), “leitourgein”, dat wil zeggen: in publieke dienst staan, zoals een priester of een advocaat. Zo is het “dienen” een sociaal-politiek begrip. “Leitourgein” en “diakonein” zijn twee begrippen die op elkaar aansluiten en ook in de Schrift met elkaar verweven zijn. Iemand kan ook dienen

(4) in de zorg, “therapeuein” om de dienst zo goed mogelijk te verrichten, om te helen en te genezen. Ook dat is dienstverlening en staat niet los van het algemene woord “diakonein”. En iemand kan tenslotte

(5) ook in een dienstverhouding staan, “huperètein”. Dan gaat het om de onderschikte positie die iemand inneemt ten opzichte van zijn meester of zijn werkgever.

Tafeldienst

Zoeken we in al deze begrippen en aanduidingen naar de specifieke kleur van het werkwoord “diakonein” dan komen we aan bij de tafeldienst. Het diaconaat is bedoeld om aan de tafel te bedienen, mensen welkom te heten en te ontvangen, te zorgen dat ieder een plaats heeft en in die zin “dienaar” te zijn[3]. Ook van de engelen wordt gezegd dat zij de Christus dienden na zijn verzoeking in de woestijn[4]. Dat wil zeggen dat zij in de woestijn voor Hem de tafel dekten en Hem bedienden, zoals een ober in een restaurant de gasten bedient.

Zowel in de voorbereiding van de maaltijd, als bij de tafel zelf komt het diaconaat tot uitdrukking[5]. Het heeft het aspect van de zorg en het verzorgende, tegenover de geest en de houding van onderdrukking en machtsuitoefening. Met andere woorden: door het “diakonein” krijgt de gemeenschap, de “koinoonia” gestalte, wordt de eenheid bewaard en zichtbaar en komt ze tot gemeenschapsbeoefening. Ik wijs daarbij nog een keer op Handelingen 2: 42, waar koinoonia en tafelgemeenschap binnen de beschermende ring van Woord en gebed liggen. “Koinoonia” en “maaltijd” hangen ten nauwste met elkaar samen. Beide begrippen laten de eenheid zien binnen het ene lichaam van Christus, de gemeente, waar de leden elkaar “dienen”, door de ander naar zijn plaats toe te brengen en op zijn of haar eigen plaats te “bedienen”.

Juist het beeld van het lichaam laat ook de onderlinge relatie tussen de verschillende “leden” zien, in hun afhankelijk van het Hoofd en in de eenheid van het geloof. Daarom wordt tegenwoordig ook gewezen op het aspect van het diaconaat als “brug-functie”, de mediation-rol, wanneer de plaats van iemand bedreigd wordt door ziekte, eenzaamheid, laster of roddel, conflicten of andere oorzaken. Niemand mag zich in de gemeenschap “ongezien” of “ongewenst” weten, maar ieder krijgt aan tafel zijn of haar eigen plaats onder de Gastheer Jezus Christus.[6]

Dat vraagt om een andere levensrichting en levenshouding, een andere gezindheid. Daarom is “diakonein” onlosmakelijk verbonden met het Woord, dat tot gehoorzaamheid en onderwerping roept. In het licht van de verzoening door het bloed van Christus, waardoor verloren zondaren hun plaats ontvangen, zal niemand zich boven de ander verheffen, maar wordt de gemeenschap hersteld waarin met vreugde de naaste zijn plaats wordt gewezen, en op zijn plaats wordt “bediend” in de gemeenschappelijke dienst aan de drie-enige God, Vader, Zoon en Heilige Geest.

Dienst

Kijken we op deze manier naar de woorden “diakonia” en “diakonein” dan treffen we in de Schrift verschillende verbanden aan, die de reikwijdte van het woord aangeven. We komen “diakonia” namelijk ook tegen als “dienst van het Woord”[7]; als dienst van de apostelen[8]; als dienst der verzoening[9]; als dienst aan Christus[10] en als dienst van de gemeente.[11] Het is dus een veelkleurig woord, dat in allerlei verbanden gebruikt kan worden. Zelfs het overbrengen van het collectegeld kan “dienst” heten[12]. Alles staat namelijk “in dienst” van het grote werk van Christus, die de gemeenschap, de Qehal Jahwe of de Ekklesia Christi heeft vrijgekocht en haar door Zijn Heilige Geest vernieuwt. Het zijn “geroepenen” die in dienst staan van het Koninkrijk en daar leren dienen in alle relaties waarin de mens mag staan. Zo hebben de “diakonia” en het “diakonein” betrekking op de verbonds- en heilsgeschiedenis, die door God wordt toegewerkt naar de plaats waar Hij zelf in ons midden is en alles “om Hem heen” gelegerd is. Gericht op die toekomst weet de gemeente zich onderweg geroepen tot het dienen van elkaar, om de gemeenschap te bewaren, bij een open evangelie en met gevouwen handen.[13] En daarbij moeten we dus de scheidslijnen tussen de verschillende soorten “dienstverlening” niet al te scherp willen trekken. De ene dienst sluit de andere niet uit, maar vult integendeel de andere wederkerig aan.

Diaconaat

Hoe wordt deze “diakonia” nu daadwerkelijk ingevuld? Hoe “bedien” je nu de naaste in de gemeenschap en waarin of waardoor dreigt de naaste nu zijn of haar plaats binnen de gemeenschap te verliezen?

Zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament komt in dit verband de roep naar voren, om vooral de “arme” niet uit het oog te verliezen. En de “arme” is allereerst de bedelaar voor God, die verloren ligt in zijn zonde. Maar de “arme” is ook de bedelaar onder de mensen, die van hulp verstoken blijft. Uit alle bepalingen en wetten die tot nu toe uit het Oude Testament naar voren zijn gebracht, blijkt, dat de HERE in het bijzonder de weduwe, de wees en de vreemdeling op het oog heeft. Maar God vraagt ook aandacht voor de dienst van priesters en Levieten, die geen eigen erfdeel hadden ontvangen maar God tot een erfdeel waren. Het gaat, kortom, om de sociaal-maatschappelijke arme, de asielzoeker en de dakloze, de onteigende en al die anderen, die geen volwaardige plek hebben binnen de gemeenschap en niet zelf in het leven en het levensonderhoud kunnen voorzien. Het gaat om de sociaal geïsoleerde, zoals we die in deze tijd van pandemie en andere crises tegenkomen. Het gaat om de vluchtelingen die een schuilplaats zoeken vanwege het oorlogsgeweld. Het gaat om hen, die in een tijd van vergaand individualisme en materialisme eenzaam achterblijven. Maar het gaat ook om hen, die uit hun omgeving op een andere manier worden uitgebannen, door laster en roddel, door haatcampagnes, door familieruzies of geloofsovertuiging. Het gaat om gevangenen en onderdrukten, om kinderloosheid en om al die andere situaties waarin mensen de vreugde van de gemeenschap niet meer beleven kunnen of mogen vieren. Het gaat om een gemeenschap waarin we elkaar niet de oren, maar de voeten wassen[14] en waarin ontwrichte verhoudingen hersteld worden. En daarin is Christus inderdaad “voorbeeldig”[15] te noemen. Hij laat, met inzet van heel Zijn leven, in zijn woorden en werken zien, wat het herstel van de gemeenschap naar Gods bedoeling inhoudt. Hij laat daarin vooral steeds weer uitkomen, dat daar bekering, verzoening en heling voor nodig is, allereerst met God Zelf. Dat vraagt een andere geest. Het roept om de Geest van Christus[16]. Een roep, waar Christus de prijs voor betaalt.[17]

Woord

Het diaconaat staat daarom ook niet los van het Woord, die de boodschap van het heil laat horen: het herstel van de gemeenschap (koinoonia) met God en de naaste. Niet de nood van de naaste, niet de situatie waarin de arme leeft, de levenstandaard van de Westerse mens of wat we vandaag levenswaardig of levensonterend noemen is bron en norm, maar het Woord van God, dat niet alleen wijsheid en inzicht geeft, maar ook vaardig maakt. Ook wat betreft de waardeoordelen over wat de “kwaliteit van leven” genoemd wordt. God dekt Zelf de tafel, waar een overvloedige maaltijd op de gezinsleden staat te wachten. God schept een omgeving, waarin de mens tot ontplooiing en gemeenschap kan komen. Een leefklimaat, waarin de gemeenschap samen en elk persoonlijk zijn plaats mag hebben en we elkaar tot naaste zijn, in de diepe betekenis van wat dat woord “naaste’ betekent.[18] Diaconaat houdt zich daarom ook niet alleen – negatief – bezig met het lenigen van de incidentele en individuele nood, maar richt zich op de opbouw van de gemeenschap, waarin de liefde tot bloei mag komen, binnen de beschermende ring van Woord en gebed.

Er wordt vandaag daarom terecht aandacht gegeven voor het nauwe verband tussen de diakoniek en de gemeente-opbouw, die inderdaad met elkaar samenhangen. Het diaconaat is niet alleen één van de middelen tot verantwoorde gemeente-opbouw, maar is ook één van de vruchten van verantwoorde gemeente-opbouw. 1 Korinthiërs 12, Romeinen 12 en Efeziërs 4 zijn hoofdstukken waarin de verschillende door Christus geschonken gaven diaconaal en pastoraal op elkaar ingrijpen. De gemeenschap weet die gaven te delen, omdat zij alles gemeenschappelijk heeft, tot opbouw van de gemeente als de tempel van God, om Christus heen en op Hem gericht.

Diaken

Nu komen we tenslotte uit bij het ambt van de diaken. En ook daarvoor gaan we eerst weer terug naar Handelingen 2: 42. Want daar komen we het woord “diakonos” niet tegen, maar daar krijgt het diaconaat in de koinoonia wel, zoals we hebben gezien, zijn plaats in de beschermende omtrek, die door Woord en gebed wordt gevormd, terwijl de gemeenschap nauw met de tafel en de maaltijd samenhangt. In de twee voorgaande artikelen is dit al met zoveel woorden naar voren gebracht.

Van belang is vervolgens Handelingen 4: 32-37 waar het leven van de nieuwe gemeenschap wordt beschreven als een samenleving, waarin niemand zei dat wat hij bezat van hemzelf was. Een gemeenschap die weet te delen en te zorgen. Opnieuw treft dan de sterke samenhang en verbinding met de verkondiging van het evangelie in Handelingen 4:33. Want terwijl en doordat de apostelen met grote kracht getuigenis van de opstanding van Jezus Christus aflegden, was er niemand onder hen die gebrek leed en verkochten allen die akkers of huizen bezaten die en brachten de opbrengst van het verkochte en legden die aan de voeten van de apostelen.[19]

In die teksten – vers 33 en 34 – komen twee dingen naar voren. Allereerst wordt duidelijk dat de gemeenschap en de onderlinge zorg de vrucht is van de evangelieprediking. Maar vervolgens komt hier ook naar de voren dat én de verkondiging van het evangelie én het beheer van de financiën, naast de uitdeling daarvan onder het toezicht stonden van de apostelen zelf. Onder leiding van het ambt van de apostelen vormt zich – door de apostolische prediking – op deze wijze de gemeenschap, de koinoonia. Dat is een notitie die ook in deze tijd in het bijzonder aandacht verdient. Deze notitie: dat ook de zorg voor de gemeenschap en de maaltijd oorspronkelijk viel onder de leiding, het gezag en het toezicht van de apostelen. Want dat zegt iets over het ambt en het gezag dat in Handelingen 6 aan zeven broeders wordt gegeven, die in datzelfde hoofdstuk “diakenen” worden genoemd. Alle ambten komen uiteindelijk op uit het ambt van de apostelen – en dus ook het ambt van diaken. Dat is van betekenis, niet alleen om de diaken als ambtsdrager te presenteren, maar ook omdat dat in de discussies over de vraag of de zusters van de gemeente tot diaken geroepen kunnen worden, een vaak vergeten rol speelt. Het diakenambt staat niet willekeurig naast of los van het ambt van leraren en oudsten, maar vindt zijn oorsprong, net als het ambt van leraren en oudsten, in het ambt van de apostelen, twaalf mannen die door Christus zelf zijn gekozen, geroepen en tot een college zijn gevormd.

Dat komt ook nadrukkelijk naar voren in het al genoemde hoofdstuk 6, als blijkt dat juist met oog op de gemeenschap, de verzorging en de uitdeling conflicten ontstaan. Welk standpunt je ook inneemt bij de tekst die ons zegt dat de Griekssprekende weduwen over het hoofd werden gezien – want dat kan betekenen dat de Griekssprekende weduwen bij het ontvangen van zorg werden overgeslagen, maar dat kan ook betekenen dat de Griekssprekende weduwen bij de uitdeling van zorg werden overgeslagen en zij dus geen taak kregen – Handelingen 6:4 laat duidelijk zien dat het opzicht daarover eerder onder de verantwoordelijkheid van de apostelen viel. Daar wordt het arbeidsterrein van de apostelen beperkt tot die beschermende ring, die in Handelingen 2 om de gemeenschap en de maaltijd heen ligt. Voortaan zullen zij zich bezighouden in de dienst van het Woord en de dienst van de gebeden. Maar die twee andere kenmerken van de christelijke gemeente[20] – de gemeenschap en de maaltijd – vallen nu onder de zorg en het toezicht van die zeven broeders, die door de gemeente worden voorgesteld en gekozen en door de apostelen de handen worden opgelegd en zo in het ambt worden bevestigd. Zeven broeders om de tafels te dienen, zegt Handelingen 6: 2. En wat dat dienen inhoudt, hoe dat dienen samenvalt en samenhangt met de gemeenschap (koinoonia) is eerder uitgewerkt.

Het is opvallend, dat er in de latere bestudering van het diakenambt steeds gewezen is op de unieke plaats die deze zeven broeders hebben gehad. Want Stefanus blijkt volgens Handeling 6: 8 ook iemand te zijn, die net als de apostelen wonderen en tekenen onder het volk deed. Hij blijkt een prediker te zijn. Net als Filippus, die in Handelingen 8: 26 het werk van een evangelist doet, als hij weg uitgestuurd om aan de kamerheer uit Ethiopië de Here Jezus te verkondigen en hem te dopen. De taak van die zeven broeders uit Handelingen 6 lijkt daarom breder dan wat er later met betrekking tot het ambt van de diakenen aan voorwaarden wordt gesteld in Timotheüs 3: 8-13. Want daar, in 1Tim. 3, ontbreekt in de opsomming van noodzakelijke gaven de “bekwaamheid om te onderwijzen” en wordt het ambt van diaken op dat punt dus kennelijk onderscheiden van het ambt van oudste of ouderling. Maar als we aan het begin van de brief aan de Filippenzen (Fil. 1: 1) de diakenen samen met de opzieners als adres van de brief genoemd horen worden, geeft dat op zijn minst toch aanleiding tot de veronderstelling, dat deze opzieners en diakenen één college vormen. En dat maakt, vanuit de toch wel summiere gegevens waar we vanuit het Nieuwe Testament over beschikken, dat het ontbreken van de voorwaarde – namelijk bekwaamheid om te onderwijzen – in de opsomming van 1 Tim. 3 ook niet zóveel accent moet krijgen, dat nu juist dáárin het onderscheid tussen de opziener en de diaken uit zou komen. Het wordt in het licht van Handelingen 2: 42 en Handelingen 6: 4 veel eerder begrijpelijk dat de gave van onderwijs niet als voorwaarde gesteld wordt, omdat de taak van de diaken primair gelegen is in zijn werk ten aanzien van de gemeenschap en de tafel, dan wel de maaltijd. Maar daarmee is niet uitgesloten dat de diakenen, in navolging van de eerste zeven broeders, de gemeenschap ook vanuit het Woord bearbeiden – gericht op al die facetten die in hun taak en met hun aanstelling meekomen. De scherpe scheidslijn die er in theorie en praktijk wordt gemaakt tussen het ambt en werk van de diakenen en het ambt en het werk van ouderlingen is naar mijn overtuiging niet houdbaar. Er is onderscheid, zeker. Dat onderscheid wordt ook door de Schrift zelf aangegeven in Handelingen 6: 4, in aansluiting op Handelingen 2: 42. Oudsten en diakenen hebben hun eigen taak. Maar uit het tussenliggende Handelingen 4: 34 blijkt wel, dat oudsten en diakenen hun taak ontvangen in navolging – niet in opvolging maar in navolging – van wat de apostelen in hun ambt en bediening hebben ontvangen. Er is een gemeenschappelijke oorsprong, vanuit de eenheid die ons in Handelingen 2: 42 al wordt meegedeeld, als de kenmerken van gemeente zijn.

College

Daarom is het ook niet verwonderlijk dat in hetzelfde hoofdstuk – 1 Tim. 3 – zowel de voorschriften voor het ambt van opzieners of oudsten worden gegeven, als ook de voorschriften ten aanzien van het ambt van de diakenen. Zij vormen samen één college en dragen samen verantwoordelijkheid voor de gemeente van Jezus Christus, zij het elk in eigen ambt en taak. Dat maakt, dat de samenwerking binnen de kerkenraad vandaag zo optimaal, intensief en maximaal mogelijk dient te zijn. In geen geval is het diakenambt een “opstapje” naar het ambt van oudste, als een lager gekwalificeerd ambt of een ambt dat ondergeschikt aan het ambt van oudste is.

Artikel 30 NGB zegt dan ook, dat de oudsten en diakenen samen met de dienaren van het Woord een presbyterium, een kerkenraad vormen. Het is de taak van de diaken om met oog op de gemeenschap en de gemeenschapsbeoefening door Woord en daad de gemeente op te wekken tot dienstbetoon en voor te gaan in de zorg voor de naaste, naar de rijke schakering zoals we die vanuit het Oude en Nieuwe Testament op het spoor zijn gekomen.

Daarmee is de scheidslijn tussen pastoraat en diaconaat, tussen tucht en zorg, tussen onderwijs en praktijk soms heel dun. Maar juist een hoofdstuk als Handelingen 6, waarin de “zeven broeders” een taak krijgen die ook niet nauwkeurig is afgebakend en afgegrensd, laat zien dat de ambtelijke arbeid van de huidige drie ambten van predikant, ouderling en diaken in de praktijk inderdaad soms vloeiend in elkaar overgaat. Dat hoeft ook geen verbazing te wekken, als we in gedachten houden dat de gemeenschap door het Woord gevoed, versterkt en beschermd wordt en daarom omringd wordt door de verkondiging en de gebeden. Met het oog op de gemeenschap ligt hier ook een taak voor de diakenen.

Diaconie en diaconaat

Wanneer we zo het ambt van diaken naar de Schrift positioneren en inhoud geven, ontvangt de gemeente in deze ambtsdragers de leiding die zij nodig heeft om de gemeenschap tot bloei en tot leven te brengen. Diakenen zijn bruggenbouwers, opzichters over het samenzijn, dat door de gemeente zelf gestalte gegeven moet worden, in haar navolging[21] van Christus. Diakenen stimuleren, coördineren, motiveren, onderwijzen en gaan voor in de liefdedienst binnen de gemeenschap – de koinoonia – waarin de leden elkaar zien, verzorgen, ondersteunen en helpen. Wanneer de gemeenschapszin ontbreekt of de gemeenschap bedreigd en zelfs ontwricht wordt, treden zij met het hun verleende ambtelijke gezag op. Zo doen zij, binnen de beschermende ring van de prediking en de gebeden, hun werk in de gemeente, die als een stad op de berg ook getuigenis aflegt van het herstel van de gemeenschap, te zien en te vieren binnen het ene lichaam van Christus, tot lof van Hem die levend maakt.

Reikwijdte

Wanneer sociaal-maatschappelijk onrecht de gemeente bedreigt, mag de gemeente onder leiding van haar diakenen haar stem laten horen in een samenleving, die tot bekering en gehoorzaamheid aan het Woord van Christus geroepen moet worden. Maar het is de plaats en de taak van de diakenen niet, om zich in maatschappijkritische en politieke organisaties te verbinden. Diakenen zijn in hun ambt aan de gemeente gegeven, als de nieuwe mensheid waarin de ontfermende liefde van God zichtbaar wordt in de gemeenschappelijke dienst aan Hem.

Dat wil niet zeggen dat de gemeente onder leiding van haar diakenen geen financiële steun kan geven aan organisaties die zich op christelijke grondslag en als particuliere instellingen inzetten voor de zorg aan de naaste in de samenleving om de gemeente heen. Het priesterschap en het ambt van alle gelovigen sluit een zodanige inzet niet uit, maar sluit die inzet in.

Maar het is de taak van de diakenen als ambtsdragers om de gemeente daartoe op te roepen en te stimuleren. Niet, om de gemeente daarin als orgaan te vertegenwoordigen. Diakenen dienen, in hun dienst aan het Woord, de “Familia Dei”, de nieuwe mensheid om Jezus Christus heen. Zo wordt het lichaam van Christus als de woonplaats van God tot een wel-sluitend geheel.[22]

Kernwoorden

Kort samenvattend kan, wat tot nu toe naar voren is gebracht, in drie kernwoorden samengebracht worden: rentmeester (oikomenos), gemeenschap (koinoonia) en bouwer (dokomonos). Over de gemeenschap is voldoende gesproken. Maar over de beide andere kernwoorden is kort nog iets te zeggen.

          rentmeester

De rentmeester (oikomenos) is geroepen tot verantwoord beheer, waarover hij rekenschap moet afleggen. Het beheer dat de mens, als beeld van God, heeft gekregen, betreft niet alleen de cultuuropdracht als het bouwen, verzorgen en bewaren van al het geschapene, maar betreft ook de gemeenschap waarin de mens geplaatst is. Het rentmeesterschap wordt door de mensen samen uitgeoefend. Mensen zijn geen eigenaars, maar rentmeesters om onder God en als Zijn beeld zorg te dragen voor de schepping en voor elkaar. Hij moet zorgen dat wat van God is tot bloei komt, vrucht draagt en “rente” opbrengt.[23] Daarin maken ze het elkaar mogelijk op de hem of haar gegeven plek bezig te zijn met de gezamenlijke en gemeenschappelijke opdracht. Samen en elk persoonlijk zijn ze van dat beheer en de uitvoering ervan verantwoording schuldig aan de HERE, hun Schepper, Opdrachtgever en Wetgever. Dat wil zeggen, dat we als rentmeesters niet alleen niet zelfzuchtig en hebzuchtig om moeten gaan met wat ons is toevertrouwd en de schepping niet mogen uitbuiten, maar dat we evenmin egoïstisch en individualistisch alleen met onze eigen plaats en taak bezig mogen zijn. Zelfbeheersing wordt in de Schrift dan ook een vrucht van de Geest genoemd.[24] Het rentmeesterschap heeft daarin een heel concrete inhoud en is gericht op God, op de naaste en op de schepping.

Dat komt in heel het Oude Testament naar voren. En we hebben daarbij vooral gelet op de gemeenschap, omdat de diaconale gemeente onder leiding van haar ambtsdragers, in het bijzonder de diakenen, bezig is aan de diakonia ten opzichte van heel die gemeenschap en haar afzonderlijke leden – de koinoonia – gestalte te geven. Ik wijs hierbij ook op Lukas 12: 41-48, waar de Here Jezus zelf over de trouwe rentmeester zegt, dat hij de komst van de heer alleen vrijmoedig kan afwachten wanneer hij in de zorg voor zijn naaste niet tekortschiet. Wie zijn leven aan zelfzucht en egoïsme, machtsmisbruik en hebzucht overgeeft, wordt rekenschap gevraagd en zal zijn verdiende loon niet ontgaan. Zo maakt de onrechtvaardige rentmeester in Lukas 16: 9 zich bijtijds vrienden met het oog op de toekomst, om een open deur te houden als hij in de moeite komt. Denk ook aan de gelijkenis van de ponden uit Lukas 19: 11-27, en de gelijkenis van de slechte landbouwers uit Lukas 20: 9-19.

Net zo komen we de rentmeester tegen in de eerste brief van Petrus[25], waar wordt aangedrongen op dienstbaarheid, door de gaven die iemand zelf heeft ontvangen te delen met de anderen. Dat sluit aan bij wat er in Romeinen 12 en 1 Korinthiërs 12 veel breder wordt beschreven in de veelsoortige gaven die aan de gemeente gegeven zijn en in de gemeente voorkomen. Ook daar klinkt de roep om die gaven dienstbaar te maken aan het geheel – de gemeenschap. Het gaat de HERE in het rentmeesterschap – het beheer – dus om de samenwerking en de samenleving waarin Hij ons geplaatst heeft en de zorg voor de naaste, die zijn of haar plek daarin heeft ontvangen. Deelnemen aan de gemeenschap betekent ook deelgeven, het de naaste mogelijk maken om in de eenheid en als eenheid tot vreugde van God in zijn koninkrijk te dienen. De diaconie – en dus ook het diaconaat – stelt, kort gezegd, de naaste in staat om als rentmeester zijn of haar taak tot eer van God uit te voeren.

De opbrengst wordt aan de voeten van de HERE neergelegd[26], zoals in Handelingen 4 de opbrengst aan de voeten van de apostelen wordt neergelegd. Vandaag zijn allen als rentmeester in hun “ambt” hersteld, die door Christus om Hem heen verzameld worden en gericht op Hem leven. Zo brengt de Heiland zelf, de nieuwe gemeenschap als Zijn bruid voor de troon van Zijn Vader en zet Hij haar aan tafel.

Tot zover de “oikomonos”, de econoom, die in goed beheer zorgt dat er winst wordt gemaakt. Die winst bestaat uit en wordt gevormd door de gemeenschap – de koinoonia – als de oogst van Christus’ werk. Op die ‘akker” mogen wij meebouwen en er zelf de vruchten van plukken, als deelgenoot aan het lichaam van Jezus Christus. Kort gezegd bestaat de koinoonia – de gemeenschap – uit de rentmeesters die gezamenlijk en in de zorg voor elkaar bezig zijn de door God gegeven gemeenschap te vieren en te beleven, om vanuit die gemeenschap en gericht op die gemeenschap met God en met elkaar dienend bezig te zijn. Dat is de kerk en dat is de gemeenschap der heiligen, volgens Zondag 21 HC, vraag en antwoord 55. De Qehal Jahwe, de Ekklesia Christi, die door Hem wordt vergaderd, beschermd en onderhouden.

bouwer

En zo vindt namelijk de opbouw – als dokomonos – plaats, het derde kernwoord als het gaat om de inhoud van ons diaconale bezig zijn. Het gaat om de opbouw van het lichaam van Christus, naar het bestek dat de HERE heeft bepaald. Want, zegt Hebr. 3: 4: “elk huis wordt door iemand gebouwd, maar Hij die dit alles gebouwd heeft, is God.” Het vak gemeente-opbouw houdt zich daarmee bezig. Maar in de nauwe samenhang tussen diaconaat en gemeente-opbouw mag wel gezegd worden, dat het dienend gebruik van de gaven daarbij onmisbaar zijn. De gemeente is een lichaam, dat uit vele leden bestaat. Dat veronderstelt gemeenschapsbeoefening, samenhang en samenwerking, onder de regering van het ene en aller Hoofd, Jezus Christus. Zo komt de kerk in zowel het Oude als het Nieuwe Testament naar voren: als volk, als bruid, als lichaam, als tempel en als woonplaats. De geloofsgemeenschap is naar Gods bedoeling en herschepping een levensgemeenschap, waarin elk lid zijn of haar plaats heeft gekregen. De diaconale gemeente waardeert en respecteert dat, door onder leiding van haar diakenen de liefdedienst te oefenen, naar de norm van Zijn Woord. Zo mag ze als een stad op de berg en een licht op de kandelaar stralen als een heldere ster in een donkere wereld. Zo mag ze wervend bezig zijn, uitnodigend in het: kom ga met ons en doe als wij. En zo mag ze ook verlangend uitzien naar de komst van haar Bruidegom die aan eenieder van haar zal vragen: wat heb jij voor Mij gedaan?

Drie kernwoorden dus, drie sleutelwoorden, oikomonos, koinoonia en dokomonos – die in hun onderlinge samenhang gecentreerd zijn rond en gericht zijn op het middelste sleutelwoord: de koinoonia – de gemeenschap – die begint bij de gemeenschap met Christus.  Dat is de bijbelse structuur, organisatie en opdracht waarlangs de gemeente werkelijk diaconaal kan zijn. En haar leven is het, dat tot een getuigenis voor de wereld en tot glorie van de HERE is.

Slot

Wat hebben we nu mogen zien en wat is de actualiteit van wat we vandaag vanuit de Schrift – als gereformeerde theologie – hebben mogen ontdekken? Het zal niet verwonderen dat in de Gereformeerde Kerken en vanuit de gereformeerde belijdenis en theologie ruim afstand wordt genomen van de ontwikkelingen in de moderne theologie, zoals deze vandaag de dag op ons afkomen. Dat raakt niet alleen de omgang met Gods Woord en de prediking. Dat raakt ook het geheel van de diakoniologie, de praktische theologie. Wij gaan, binnen de gereformeerde theologie, niet uit van een religieus zelfbewustzijn of zelf-verstaan van de mens. Wij funderen de diaconie en het diaconaat niet in een christologie, die van de verzoening niet meer spreken wil. Wij keren ons tegen een diaconaat dat zich naast de kerk verenigt in sociaal-maatschappelijke en maatschappijkritische organisaties, al of niet politiek gekleurd. Maar vanuit de prediking van Christus en die gekruisigd wijzen we op de noodzaak tot bekering en leven we het door Christus’ Geest vernieuwde leven, in het herstel van de mens als beeld van God. Daarbij is niet de actualiteit, de omstandigheid van de mens in zijn nood en moeite, de ervaring van onrecht of de drang tot naastenliefde bron en maatstaf, maar het Woord van God. Daarom vinden we ons uitgangspunt – ook wat het diaconaat betreft – in de verbonds- en heilsgeschiedenis, met in het centrum Jezus Christus. De gemeenschap verzamelt zich om Hem heen, als de nieuwe mensheid, op weg naar de volkomen gemeenschap met God Zelf. Op die weg en onderweg zien we daarom op elkaar toe, helpen we elkaar en geven we elkaar plaats om als rentmeesters onze opdracht te vervullen.

Dat staat nooit stil en heeft altijd weer nieuwe doordenking nodig. Want elke tijd heeft zijn eigen moeite en brengt zijn eigen zorgen met zich mee. Bovendien verandert de wereld om ons heen ook voortdurend. Satan, de overste van deze wereld, zal tot aan de wederkomst niet ophouden juist de gemeenschap – de koinoonia – om Christus heen aan te vallen en met steeds nieuwe methoden en middelen proberen te ontwrichten. Satan isoleert, attaqueert en manipuleert. Daarom is waakzaamheid nodig. Waakzaamheid en trouw aan de Schriften, ook met het oog op de diaconale gemeente onder leiding van haar diakenen. Ik hoop dat deze drie artikelen daar een kleine bijdrage aan hebben mogen geven.

Literatuurlijst

Algemeen over koinoonia en diakonia

Achelis, E. Chr., Lehrbuch der Praktische Theologie 3. Leipzig: J.C. Hinrich’ssche Buchhandlung, 1911

Hanneke Art-Honselaar (red.), Diaconie in beweging. Handboek Diaconiewetenschap. Kampen: Kok, 2011

Assink, M., Diaconaat met perspectief. Beleid, organisatie en praktijk van het diaconaat. Goes: Oosterbaan & Le Cointre, 1995

Dam, Cornelis van, The Deacon. Biblical Foundations for Today’s Ministry of Mercy. Grand Rapids: Reformation Heritage Books, 2016

Biesterveld, P. (e.a.), Het diaconaat. Handboek ten dienste der Diaconieën. Hilversum: Witzel, 1907

Brandt, Wilfried, Für eine bekennende Diakonie. Beiträge zu einem evangelischen Verständnis des Diakonats. Neukirchen-Vluyn, Aussaat Verlag, 2001

Crijns, Hub (e.a.), Barmhartigheid en gerechtigheid. Handboek diaconiewetenschap. Kampen: Kok, 2004

Dongen, J.C. van, Vervreemding en Dienst. Verkenning van een diaconia alienatorum. ’s-Gravenhage: Boekencentrum, 1964

Donner, J.H., Diaconaal Handboek ten dienste der Gereformeerde Diaconieën. ’s-Gravenhage: Drukkerij van Haeringen, 1929

Harinck, C. (red.), Diakonie in verleden en heden. Barneveld: De Vuurbaak, 1992

Hertog, G.C. den en Noordegraaf, A. (red.), Dienen en Delen. Basisboek diaconaat. Zoetermeer: Boekencentrum 2009

Koole, D. en Velema, W.H., Zichtbare liefde van Christus. Het diakonaat in de gemeente. Kampen: Voorhoeve, 1991

Kooij, A; Trimp, C., Zaaien op dankdag. Opstellen over het diaconaat van de christelijke gemeente. Barneveld: De Vuurbaak, 1988

Henk Meeuws, Diaconie. Van grondslagenonderzoek tot een pleidooi voor een diaconale mystagogie. Gorinchem: Narratio, 2011

Meyenfeldt, F.H. von, De diaken als componist der gemeenschap. Den Haag: Van Keulen, 1955

Noordegraaf, A., Oriëntatie in het diakonaat. Zoetermeer: Boekencentrum, 1991

Paul Philippi, Christozentrische Diakonie. Ein theologischer Entwurf. Stuttgart: Evangelisches Verlagswerk, 1963

Paul Philippi, Begriff und Gestalt. Zu Grund-Sätzen der Diakonie. Leipzig: Evangelische Verlagsanstalt, 2017

Plas, A.W. van der, Kernteksten over diaconaat. Kampen: De Groot Goudriaan, 1999

Roor, Bert, Heilzame presentie. Diaconale betrokkenheid als leeromgeving voor protestantse kerken. Utrecht: Boekencentrum Academic, 2018

Schober, Theodor (Hrsg.), Gesellschaft als Wirkungsfeld der Diakonie. Verlagswerk der Diakonie, z.j.

Ambtsleer

Aalders, G.J.D., Synagoge, kerk en staat in de eerste vijf eeuwen. Kampen 1985

Achelis, E. Chr., Lehrbuch der Praktischen Theologie I-III. Leipzig 1911

Arnold, F.X. (u.a.) Handbuch der Pastoraltheologie (I-V). Praktische Theologie der Kirche in ihrer Gegenwart. Breisgau 1964

Arntzen, M.J., Het primaat van de paus. ’s Gravenhage 1966

Atkinson, David J. (e.a.), New Dictionary of Christian ethics & pastoral theology. Leicester 1995

Avis, Paul D.L., The church in the theology of the reformers. London 1981

Balke, W, en Exalto, E., Geen ander ambt. Naar aanleiding van het ambtsrapport van prof. dr. H. Berkhof. Maassluis 1971

Bast, David, What we are. Images of ministry. Grand Rapids 2005

Bavinck, H., Gereformeerde Dogmatiek IV, Kampen 1976, 258-422

Blijlevens, A.J.M., Ambt en bediening in meervoud. Veelvormigheid van dienstverlening in de geloofsgemeenschap. Hilversum1978

Block, Daniel I., For the glory of God. Recovering a biblical theology of worship. Grand Rapids 2014

Boon, R., Apostolisch ambt en reformatie. Nijkerk 1965

Bouwman, H., Gereformeerd Kerkrecht I. Kampen 1928

Bouwman, H., Het ambt der diakenen. Kampen 1907

Brienen, T., Handboek voor de diaconiologie. Inleiding in de theologie van de ‘bediening van het Woord’ in al zijn dimensies. Heerenveen 1999

Brienen, T., Basic Dates van de Diaconiologie (1-3). Eerherstel voor de bedieningen van het Woord. Hardenberg 2016

Brienen, T. van, Van ambt naar dienst. Een bijbelse visie op diensten en bedieningen. Kampen 2008

Brinkman, Martien (red.), Geen kerk zonder bisschop? Over de plaats van het ambt in de orde van de kerk. Zoetermeer 1997

Broeke, Leen van den (red.), Religieus leiderschap in post-christelijk Nederland. Utrecht 2020

Brouwer, A.M., De kerkorganisatie der eerste eeuw en wij. Baarn z.j.

Bruggen, J. van, Ambten in de apostolische kerk. Kampen 1994

Calvijn, Joh., Institutie.I (vert. A. Sizoo). Delft 1985

Campen, M. van (red), Reformatie: prediking en ambt. Congresbundel 1992-1993. Woerden 1994

Campenhausen, Hans Frhr. von, Kirchliches Amt und geistliche Vollmacht in den eersten drei Jahrhunderten. Tübingen 1963

Deddens K., Dient Hem met vreugde I. Opstellen over de dienst van de ambtsdragers. Goes 1988

Deddens K., Dient Hem met vreugde II. Opstellen over de dienst van de ambtsdragers. Goes 1989

Dekker, G., Het ambt: van boven of van beneden? Baarn 1979

Dijk, K., De dienst der kerk. Kampen 1952

Donner, J.P.H., Gezag, leiderschap en (on)macht. Sensor z.j.

Ferguson, Sinclair B., Some pastors and teachers. Reflecting a biblical vision of what every minister is called to be. Edinburgh 2017

Folkerts, F.H. (red.), Ambt en aktualiteit. Haarlem 1992

Ginkel, A. van, De ouderling. Amsterdam 1975

Gosker, Margriet, Het kerkelijk ambt in het Limadocument. Een hermeneutische doorlichting en een kritische evaluatie van de Lima-Ambtstekst. Utrecht/Leiden 1990

Graafland, C., Gedachten over het ambt. Zoetermeer 1999

Goumaz. Louis, het ambt bij Calvijn. Een samenvatting naar zijn commentaren op het Nieuwe Testament. Franeker z.j.

Gräb, Wilhelm und Weyel, Birgit (Herausg), Handbuch Praktische Theologie. München 2007

Grözinger, Albrecht, Homiletik. Lehrbuch Praktische theologie Bnd 2. München 2008

Hall, Stuart G., Doctrine and practice in the early church. London 2000

Harnack, Adolf von, Die Mission und Ausbreitung des Christentums in den ersten drei Jahrhunderten. Giessen 1923

Harney, Kevin, Leaderschip from the inside out. Grand Rapids 2007

Heering, J.P. (red.), De kerk verbouwen. Dingemans’ ecclesiologie critisch bekeken. Nijkerk 1989

Heitink, G, Praktische theologie. Geschiedenis, theorie, handelingsvelden. Kampen 1993

Heitink, G., Practical theology. History, theory, action domains. Grand Rapids 1999

Hendriks, A.N., Kerk en ambt in de theologie van A.A. van Ruler (diss). Amsterdam 1977

Hendriks, A.N., Met het oog op de gemeente. Kampen 1991

Hendriks, A.N., Van God gezonden. Over de ambten in Christus’ kerk. Woord en Wereld 1996

Hoek, J., Geroepen door God, gedragen door het ambt. Theologia Reformata 56 (2013): 376-387.

Itterzon, G.P. van, Het kerkelijk ambt in geding. Kampen 1974

Koole, D. (red.), Uit liefde tot Christus en Zijn gemeente. Een handreiking aan de ouderling. Kampen 1982

Kritzinger, J.D.W., Qehal Jahwe. Wat dit is en wie daaraan mag behoort. (diss) Kampen z.j.

Lämmlin, Georg und Scholpp, Stefan (Hrsg.) Praktische Theologie der Gegenwart in Sebstdarstellungen. Tübingen/Basel 2001

Lekkerkerker, A.F.N., Oorsprong en funktie van het ambt. ’s Gravenhage 1971

Lienhard, F., Grundlegung der Praktischen theologie. Ursprung, Gegenstand und Methoden. Leipzig 2012

Noordegraaf, A., Een koninklijk priesterschap. Apeldoorn 1992

Nouwen, Henri J.M., In the name of Jesus. reflections on Christian leadership. New York 2002

Otto, G., Praktisch Theologisches Handbuch. Hamburg 1970

Roberts, J.H., Die opbou van die kerk volgens die Efese-brief. Groningen 1963

Rossouw, Pieter, J., Gereformeerde ampsbediening. Pretoria 1988

Rössler, Dietrich, Grundriss der Praktischen Theologie. Berlin/New York 1986

Ruler, A.A. van, Bijzonder en algemeen ambt. Nijkerk z.j.

Ruler, A.A. van, Op gezag van een apostel. Nijkerk 1971

Ruijter, Kees de, Meewerken met God. Ontwerp van een gereformeerde praktische theologie. Kampen 2005

Sillevis Smitt, P.A.E., De organisatie van de christelijke kerk in den apostolischen tijd. Rotterdam 1910

Smink, Geurt, J., Het kerkelijk ambt naar een nieuw paradigma. De ambtstheologie van Hans Küng. Zoetermeer 2006

Sietsma, K., De ambtsgedachte. Amsterdam z.j.

Spijker, W. van ‘t, De ambten bij Martin Bucer. Kampen 1987

Spijker, W. van ‘t, De actualiteit van Martin Bucers ambsopvatting. ’s Gravenhage 1971

Spijker, W. van ‘t (red.), Inleiding tot de studie van het kerkrecht. Kampen 1992

Spijker, W. van ‘t, De kerk. Wezen, weg en werk van de kerk naar reformatorische opvatting. Kampen 1990

Stadelmann, Helge/Schweyer, Stefan, Praktische Theologie. Ein Grundriss für Studium und Gemeinde. Giessen 2017

Strauch, Alexander, Leiderschap in de gemeente. Een dringende oproep tot herstel van bijbels leiderschap in de gemeente. Vaassen 2002

Trimp, C., De dienst van de mondige kerk. Een confrontatie met het appèl van de ‘mondige’ wereld. Goes 1971

Trimp, C., Ministerium. Een introductie in de reformatorische leer van het ambt. Groningen 1982

Trimp, C., Inleiding in de ambtelijke vakken. Kampen 1989

Trimp,C., Zorgen voor de gemeente. Het ambtelijk werk van ouderlingen en diakenen toegelicht. Kampen 1986

Visser, J.R. Wolf, R. van der, Het woord openen en bedienen. Reader GKN

Veenen, S.F. van, Ambt en eenwording in de kerken der reformatie. Woerden 1973

Ven, J.A. van der, Ecclesiologie in context. Kampen 1993

Voetius G., Verhandeling over de zichtbare en georganiseerde kerk. Kampen 1902

Warren, Rick, Doelgerichte gemeente. Met God en voor mensen. Telos 2004

Wat is er aan de hand met het ambt? Studierapport over het ambt, aangeboden door de generale synode van de Nederlandse Hervormde Kerk, krachtens besluit van haar vergadering van 18 februari 1969


[1] Marcus 3

[2] Zie mijn ‘de vleeswording van het Woord’ onder het vak poimeniek op deze site.

[3] Mt. 22:13; Mc. 1: 31; Lc. 10: 40; 17: 8; Joh. 2: 59; 12: 2

[4] Mt. 4: 11

[5] Luk. 12: 27; 17: 8; Joh. 2: 5.9

[6] Gereformeerd Kerkboek, 552: “In de gemeente van Christus mag niemand ongetroost leven onder de druk van ziekte, eenzaamheid of armoede.”

[7] Hnd. 6: 4

[8] 2Kor. 3: 3

[9] 1Kor. 5: 18

[10] 2Kor. 11: 23

[11] Kol. 1: 25

[12] 2Kor. 8: 19; Rom. 15: 25

[13] Waakzaam zijn betekent ook: dienen (Mt. 25: 31-46)

[14] Joh. 13: 1-15

[15] Luk. 22: 27

[16] Fil. 2: 6-8

[17] Mc. 10: 35-45; Mt. 20: 20-28

[18] Lc. 10: 25-37

[19] Hnd. 4: 34

[20] Hnd. 2: 42

[21] In navolging, dus niet vereenzelviging met of als plaatsvervanging van Christus.

[22] Ps. 122; Ef. 4: 16; 1Kor. 14: 12

[23] Deut. 1: 31; 2: 7

[24] Gal. 5: 22

[25] 1Petrus 4: 10

[26] Mt. 25: 40; 28: 18