De ouderling in het Oude Testament (deel 1)

De profetische fundering van het ouderlingenambt.

Een artikel geschreven door ds. L. Heres

Dit is het eerste artikel in een serie. Deel 2 is hier terug te vinden.

1. Inleiding

1.1 Onderwerp

    Is de ouderling, zoals wij die kennen in de gereformeerde kerkinrichting, terug te vinden in het Oude Testament? Die vraag lijkt bijna vanzelfsprekend met ‘nee’ beantwoord te moeten worden. Zelfs het Nieuwe Testament geeft geen uitgewerkte inrichting van het kerkelijk leven. Laat staan dat we daarvan iets in het Oude Testament terug kunnen vinden.

    Toch is het kenmerkend, juist voor de gereformeerde kerkinrichting, dat de grondlijnen die het Nieuwe Testament aanreikt, zo dicht mogelijk benaderd worden en dat de bijbelse principes gehandhaafd blijven. Die principes en basislijnen zijn er wel degelijk. En daarvoor is het weer van belang om te onderzoeken hoe de lijnen doorlopen vanuit de Schriften van het Oude Testament. Niet voor niets heeft ook het Formulier voor de bevestiging van ouderlingen en diakenen er aandacht voor dat reeds in het Oude Testament met het woord oudste een persoon werd aangeduid die een regeerambt bekleedde.[1]

    Eén van de belangrijkste grondlijnen uit de Bijbel is de aanstelling van oudsten in de verschillende christelijke gemeenten. De ouderling is nog steeds een spilfiguur in het gereformeerd kerkrecht. Bekend is de uitspraak dat Calvijn de paus schaakmat zou hebben gezet met de pion van de ouderling. In dit artikel onderzoek ik hoe deze spilfiguur vanuit Gods openbaring in het Oude Testament inhoud en karakter krijgt. Om die reden trek ik aan het einde van elke paragraaf steeds lijnen naar het Nieuwe Testament.

    1.2 De Schriften als profetie

      Dit artikel richt zich op de profetische fundering van het ouderlingenambt. Met profetische fundering wordt allereerst bedoeld hoe dit ambt is verworteld in Gods eigen Woord, in het bijzonder het Oude Testament.[2] Het Oude Testament is in haar geheel te karakteriseren als profetie in de betekenis van ‘spreken namens God zelf’.[3]

      De christelijke gemeente is gebouwd op het fundament van apostelen en profeten (Ef. 2,20). Dit kan goed uitgelegd worden als Gods getuigenis uit het Nieuwe en Oude Testament, waarbij het Oude Testament wordt gekarakteriseerd als ‘profeten’. Ook Petrus karakteriseert de Schrift (i.e. het Oude Testament) als profetie, wanneer hij schrijft dat geen enkele profetie van de Schrift een eigenmachtige uitleg toelaat (2 Pe. 1,20v).

      De – ook in het Nieuwe Testament – bekende indeling van het Oude Testament in Wet, Profeten en Geschriften doet hieraan geen afbreuk. De naam ‘Profeten’ fungeert in deze indeling als een benaming voor een groot deel van het Oude Testament. Dat is niet omdat de andere delen niet profetisch zouden zijn, maar omdat het tweede deel voor het merendeel bestaat uit boeken van profeten.

      1.3 De oudsten en de profetie

          Er is nog een reden waarom in de ondertitel gesproken wordt over de profetische fundering van het ouderlingenambt. Die reden heeft betrekking op de focus van mijn onderzoek. Ik wil daarom de relatie tussen de figuur van de oudste en de profetie onderzoeken.

          Bijzondere interesse heeft daarbij de geschiedenis van de aanstelling van de zeventig oudsten door Mozes, beschreven in Numeri 11. In deze geschiedenis is specifiek sprake van oudsten die profeteren gedurende de tijd dat de Geest die op Mozes was, op hen rust. Deze geschiedenis is temeer van belang, omdat het profeteren door het volk naar voren komt als iets om naar te verlangen en daarmee als een voorproefje van de nieuwtestamentische situatie (Num. 11,29).

          2. De oudste in het Oude Testament

          2.1 Vertegenwoordiger van het volk

          De eerste keer dat de oudsten van Israël in de Bijbel voorkomen is in Exodus 3,16, als Mozes door de HEERE geroepen wordt om Israël uit Egypte te leiden.[4] Hij moet dan de oudsten van Israël verzamelen en aan hen de woorden van de HEERE overbrengen. Hier, en in de teksten die volgen, komt steeds het beeld naar voren van mannen die het volk vertegenwoordigen.

          Hoewel de letterlijke betekenis van het woord verwijst naar ouderdom, komt het woord ‘oudste’ in het Oude Testament steeds voor in de betekenis van terminus technicus voor een lid van een officieel orgaan dat een duidelijk gedefinieerde menselijke gemeenschap vertegenwoordigt.[5] Het kan hierbij gaan om families of dorpen en steden die wettig worden vertegenwoordigd door deze oudsten.[6]

          Als illustratie hiervan kan Deuteronomium 31,28.30 gelden. In vers 30 is er sprake van dat Mozes de woorden van zijn lied uitspreekt ten aanhoren van heel de gemeente van Israël. Het is niet aannemelijk dat hier letterlijk alle Israëlieten worden aangesproken. In vers 28 was namelijk gezegd dat alle oudsten van de stammen en de beambten moesten worden samengeroepen en dat Mozes tegen hen zal spreken. Kennelijk kan de hele gemeente aanwezig zijn in deze oudsten. De oudsten fungeren dan, samen met de beambten, als een bestuursapparaat.[7]

          2.2 Verhouding tot de gemeente van de HEERE

          Uit Deuteronomium 31 is gebleken dat de oudsten de gemeente van Israël kunnen vertegenwoordigen. De gemeente van Israël (  קְהַ֣ל יִשְׂרָאֵ֔ל) moet echter worden onderscheiden van de gemeente van de HEERE ( קְהַ֥ל יְהוָֽה ).[8] De gemeente van Israël is ruimer dan de gemeente van de HEERE.

          De wet van Mozes geeft strikte voorschriften voor wie niet in de gemeente van de HEERE mogen komen, zoals mensen met verminkte of afgesneden geslachtsdelen, bastaarden en Ammonieten en Moabieten (Deut. 23,1vv). Het gaat hier om een cultische gemeenschap, terwijl het bij de gemeente van Israël om een politieke gemeenschap gaat.[9]

          De oudsten worden steeds genoemd als mensen die een politieke gemeenschap vertegenwoordigen. De term ‘gemeente van Israël’ duidt doorgaans de officiële volksvergadering aan of de volksraad die uit wettige vertegenwoordigers bestaat.[10] In verband met de cultische gemeenschap rond de tempeldienst worden de oudsten niet genoemd. De tempeldienst is exclusief toegewezen aan de Levieten. Dat sluit de oudsten van andere stammen dan van Levi bij voorbaat uit.

          De conclusie kan getrokken worden dat de oudsten in het Oude Testament een politieke functie hebben. We moeten hierbij bedenken dat de dienst van de HEERE en de politiek in Israël bij elkaar horen. We moeten de politieke rol van de oudsten voluit als geestelijk typeren.[11] Toch speelden de oudsten rond de tempeldienst geen rol van betekenis.[12] Ze zijn vooral belast met de rechtspraak en het bestuur. In de rechtspraak kan hun taak geestelijk worden getypeerd als het dienen van de vrede en het welzijn van Gods volk, zowel onderling als in de verhouding met God.[13] In het bestuur hebben ze in het bijzonder de opdracht om de geboden van de grote Koning van Israël voor te houden aan het volk.[14]

          2.3 Vergelijking Israël en de Umwelt

          Met uitzondering van Egypte wordt er in de bronnen uit het Oude Nabije Oosten veelvuldig melding gemaakt van oudsten als vertegenwoordigers van grotere sociale gemeenschappen.[15] Israël lijkt in dit opzicht geen uitzondering te zijn te midden van de andere volken.

          Opvallend in het Oude Testament is dat er nergens melding wordt gemaakt van de instelling van de oudsten als officieel ambt. Wanneer Israël zich manifesteert als een volk blijken ze er gewoon te zijn. Ze fungeren dan wel als een wettig bestuursorgaan, maar nergens wordt van de instelling van dit ambt melding gemaakt.[16] Ook wordt nergens melding gemaakt van een leerschool om oudste te kunnen worden. Het beeld dat uit de Bijbel naar voren komt, is dat de oudsten op een natuurlijke manier boven komen drijven en door anderen erkend worden om als zodanig te fungeren, waarbij voornamelijk hun levenswijsheid een belangrijke rol speelt.[17]

          We zien dat de HEERE een reeds bestaande onderlinge verhouding in dienst neemt als Hij de oudsten van families en dorpen inschakelt bij het bestuur van het volk. De vraag is alleen of Hij daarbij aansluit bij een gewoonte die is overgenomen van de heidenen of dat Hij een algemeen menselijke verhouding in dienst neemt.

          Het eerste is niet voor de hand liggend, aangezien het Oude Testament in de regel juist afstand neemt van heidense gebruiken. Het volk van de HEERE moet een heilig volk zijn, omdat de HEERE heilig is. Wel kunnen de gebruiken van andere volken en die van Israël teruggaan op dezelfde orde. Daaraan ligt de bijbelse vooronderstelling ten grondslag dat de mensheid met haar organische structuren door de HEERE is geschapen. Niet het algemeen voorkomen van de gebruiken is hierbij doorslaggevend, maar het scheppingsmatige karakter ervan.

          Als we kijken naar een samenleving die is opgebouwd volgens de structuur van gezinnen, families en stamverbanden, is er een lijn te trekken vanaf Adam en Eva. De HEERE werkt in de lijn van de geslachten (Gen. 1,27v; 5,3). Ook als we kijken naar de patriarchale samenlevingsvorm, waarbij de oudste man (i.e. de (groot)vader) het hoofd van het samenlevingsverband is, is die lijn te trekken. Een gezin wordt steeds benaderd vanuit de man, die het gezin vertegenwoordigt.[18]

          Volgens Genesis 1,26vv en 5,1vv is dit alles terug te voeren op de schepping van de mens naar het beeld van God. Concluderend kunnen we in de in dienstneming van de oudsten als vertegenwoordigers van Gods volk terugzien dat de HEERE, ondanks de zondeval, blijft vasthouden aan de instelling dat de mens geschapen is naar Zijn beeld.

          2.4 Lijnen naar het Nieuwe Testament

          In het Nieuwe Testament blijven de oudsten terugkomen. Hierbij treedt een opmerkelijke verschuiving op ten opzichte van het Oude Testament. In het Oude Testament vertegenwoordigen de oudsten een politieke grootheid, terwijl de oudsten in de christelijke gemeenten een geestelijke gemeenschap vertegenwoordigen.

          Bij de oudsten van Jeruzalem is de overgang het beste te zien. Jeruzalem heeft als politieke grootheid oudsten gekend. Door de crisis van de Babylonische ballingschap heen is het instituut van de oudsten bewaard gebleven (vgl. Jer. 29,1). In de post-exilische periode komen er andere benamingen en functies op, zoals ‘hoofden van het volk’ (Neh. 10,14) en ‘machthebbers’ (Neh. 12,40). Toch houdt de functie van oudste stand. Zo worden ze ook in Jeruzalem in de tijd dat Jezus op aarde was aangetroffen.

          Ook in de eerste christelijke gemeente in Jeruzalem blijken oudsten of ouderlingen te zijn. Van Bruggen reconstrueert deze oudsten m.i. overtuigend als gezaghebbende figuren uit de kring van gelovigen die vóór Pinksteren waren verzameld in Jeruzalem. Evenals ten tijde van het Oude Testament zijn zij niet verkozen en aangesteld, maar hebben kennelijk een natuurlijk aanvaarde gezagspositie binnen het nieuwe huisgezin van God. Het is waarschijnlijk dat zij daarvoor in aanmerking kwamen vanwege hun rol als ooggetuige van Jezus (vgl. Hand. 1,21vv) en dat Jakobus, de broer van Jezus, hierin een belangrijke rol speelde (vgl. Hand. 1,14; 15,13; Gal. 2,9).[19]

          In een later stadium zullen de apostelen opdracht geven om in alle gemeenten buiten Jeruzalem oudsten aan te stellen. Sindsdien is er sprake van aanstelling in het ambt van oudste. De invulling van dit ambt is naar analogie van de oudsten in Jeruzalem. Zij treden op als verantwoordelijke leidinggevenden.[20]

          In de christelijke gemeente kunnen ze geen politieke functie hebben gehad, zoals in het vroegere Israël. De gemeente van Christus wordt nu de plek waar het koninkrijk van God zichtbaar wordt. Het betreft echter een koninkrijk dat niet van deze wereld is (Joh. 18,36). Vandaaruit krijgen we zicht op de taak van de nieuwtestamentische oudsten. Ze krijgen een taak in het bestuur en de rechtspraak van de gemeenten. Die specifiek bestuurlijke taak is tegelijkertijd volop geestelijk van aard. In Christus’ priesterlijke koningschap komen het politieke en het cultische aspect van de oude verbondsbedeling namelijk samen (Heb. 9-10).

          Daaruit valt af te leiden dat de oudsten worden geschonken aan de zichtbare kerk. Ze vertegenwoordigen haar naar haar uiterlijke zijde. Dat kan nooit worden losgemaakt van de verborgen werking van Gods Geest in de kerk. Ze worden dan ook in dienst genomen door Christus’ Woord en Geest die in de harten werken, maar zelf blijven ze aan de buitenkant staan.

          Daarbij aansluitend kunnen we de oudsten in het Nieuwe Testament zien als vertegenwoordigers van de gemeente als het nieuwe huisgezin van God.[21] Het past daarbij dat oudsten in één plaatselijke gemeente worden aangesteld. Zij vertegenwoordigen daarmee ook de concrete eenheid van de gemeente. Die gemeente wordt in het Nieuwe Testament aangeduid als het lichaam van Christus (1 Kor. 12,12vv; Ef. 1,22v). Christus is het volmaakte beeld van God (2 Kor. 4,4). De oudsten mogen dat vertegenwoordigen.

          Tenslotte is het opvallend dat we de oudsten of ouderlingen zelfs tegenkomen in de hemel (Op. 4,4). Dat impliceert tenminste twee dingen. In de eerste plaats dat ook in de hemel de gemeenschappelijkheid van de gemeente niet is opgeheven. De nadruk op het persoonlijke geloof in het Nieuwe Testament betekent nooit een individualisering die de gezamenlijke eenheid opheft. In de tweede plaats betekent het visioen van Openbaring 4 en 5 voor de gelovigen op aarde dat de kerk ook in de hemel is. Het ‘met alle heiligen’ (Ef. 3,18) is niet slechts historisch te verstaan, ook niet enkel ruimtelijk, maar de kerk van het verleden is nu in de hemel tegenwoordig.


          [1] Deputaten generale synode Heemse 1984-1985 van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt), Gereformeerd Kerkboek, 551.

          [2] Daarom is het mooi dat Cornelis van Dam in zijn The Elder (Phillipsburg: 2009) ruime aandacht besteed aan de oudtestamentische wortels van het ouderlingenambt. Opvallend is dat Alistair Stewart in zijn Original Bishops ook aan het Oude Testament voorbijgaat, evenals Soon Gil Huh in zijn dissertatie Presbyters in volle rechten.

          [3] Hiermee neem ik afstand van een algemeen gedeelde overtuiging onder (schriftkritische) bijbelwetenschappers dat het Oude Testament zou zijn samengesteld uit teksten, afkomstig uit verschillende bronnen, waaronder profetische tradities, bronnen uit de hofhouding, priestercodices, etc., waardoor hooguit een gedeelte van het Oude Testament gekarakteriseerd zou kunnen worden als profetisch. Het voert in het bestek van dit artikel te ver om hier veel verder op in te gaan.

          [4] Harris, e.a., ) זָקֵןz¹q¢n( in: TWOT. Vgl. Van Dam, A.w., 41. Eventueel zouden Gen. 24,2 en Gen. 50,7 genoemd kunnen worden. In Gen. 24,2 wordt de dienaar van Abraham ‘de oudste van zijn huis’  genoemd. Het is echter de vraag of we hier te maken hebben met een oudste in dezelfde betekenis als bedoeld in dit artikel, aangezien Abraham zelf dan eerder in aanmerking zou komen voor die titel. Wellicht is ‘oudste’ hier mede in letterlijke zin bedoeld. In Gen. 50,7 gaat het over de oudsten van het huis van Jozef en van Egypte. Het gaat hier niet om Israël.

          [5] Letterlijk zou je kunnen vertalen met ‘baarddrager’ (Conrad,  ) זָקֵןz¹q¢n( in: TWAT, Band II, 640). Vgl. ook A.w., 641. Vgl. ook Van Dam, A.w., 28 vv, die, ondanks de aandacht voor de letterlijke betekenis en daarmee de letterlijke leeftijd, voluit toegeeft dat het in de praktijk steeds gaat om gekwalificeerde ouderdom en dat de vereiste leeftijd voor een oudste een ietwat theoretisch punt is.

          [6] Kritzinger, Qehal Jahwe (Kampen), 36. Vanouds zullen de vertegenwoordigers van families ook letterlijk de oudsten van de familie zijn geweest.

          [7] A.w., 33 (zie verder R. de Vaux, Hoe het oude Israël leefde. Deel I (Utrecht: 1978).

          [8] A.w., 57.

          [9] A.w., 36.

          [10] A.w., 57.

          [11] Van Dam (A.w., 58v) onderscheidt een politiek en een spiritueel aspect, wat nog niet wil zeggen dat we beide aspecten als twee aparte rollen moeten scheiden.

          [12] Te denken valt aan Ex. 12,21, waar de oudsten betrokken zijn bij het slachten van het Pascha, aan Ex. 19,7, waar de oudsten de woorden van de HEERE ontvangen. Maar deze activiteiten spelen zich niet af rond de tabernakelcultus. Een uitzondering hierop zou Lev. 4,15 kunnen zijn, waar de oudsten van de gemeenschap de handen op de kop van het zondoffer moeten leggen. Maar daarmee is niet aangetoond dat de oudsten ook daadwerkelijk een rol in de cultus zelf spelen. Zij treden hier juist op als vertegenwoordigers van de gemeente van Israël (קְהַ֣ל יִשְׂרָאֵ֔ל) die zonder opzet gezondigd heeft.

          [13] Van Dam, A.w., 79.

          [14] Van Dam, A.w., 49.

          [15] Conrad, A.w., 644.

          [16] Er is wel sprake van de instelling van het ambt van rechter (vgl. Ex. 18,21). Het is ook waar dat oudsten tot rechter benoemd werden. Maar het gaat daarin dus niet om de aanstelling tot oudste, maar de aanstelling van oudsten tot rechter.

          [17] Vgl. Van Dam, A.w., 31vv, 57. Zie ook een interview met Van Dam op SermonAudio – Media Player. Hij wijst er terecht op dat levenswijsheid in de Schrift is verbonden met de vreze des HEEREN.

          [18] Vgl. Gen. 2,24. Sinds de zondeval blijft die verhouding in stand, hoewel die is gecorrumpeerd (Gen. 3,16). De man zal zijn positie misbruiken, wat dan ook terug te zien is in de geschiedenis van alle volken.

          [19] J. van Bruggen, Ambten in de apostolische kerk (Kampen: 1984), 82vv. Vgl. Van Dam, A.w., 33v, en een interview met hem op SermonAudio – Media Player.

          [20] Bruggen, A.w., 96. Zie ook R. van der Wolf, Inleiding ambtsleer Deel I, 22vv.

          [21] Let op de doorgaande lijn vanuit het Oude Testament, waar de oudsten ook familiehoofden waren. Vgl. C. van Dam op SermonAudio – Media Player.