De vleeswording van het Woord

Een artikel van ds. R. van der Wolf

Wanneer wij de titel boven deze bijdrage als gereformeerden overdenken, komen we vanzelfsprekend uit bij Johannes 1: 14: “En het Woord is vlees geworden”. We hebben het dan over de menswording van onze Zaligmaker, Jezus Christus, God, in het vlees verschenen (1Tim. 3: 16), die zich als Middelaar tussen God en mensen heeft gesteld en de relatie met de HERE verzoend heeft door Zijn lijden en sterven. Dat is toch wat we als gereformeerden vandaag nóg onder de ‘vleeswording van het Woord’ verstaan. En dat zal onder ons, naar ik hoop en verwacht, ook niet in discussie zijn. Die discussie ontstaat pas, als we met anderen in gesprek gaan over de vleeswording van het Woord, waar een hele theologie omheen gebouwd is, die beter bekend staat als de ‘theologie van de incarnatie’. Ik wil kort iets schrijven over de inhoud van dit theologisch denken, vervolgens wijzen op de impact die dit denken heeft en daarna een paar opmerkingen maken over het gevolg daarvan voor het pastoraat. Om tenslotte te eindigen met een nabeschouwing.

Theologie van de incarnatie

Wanneer wij het hebben over de ‘incarnatie’ (=vleeswording) denken we aan de geboorte van onze Heiland. We zien in Hem Gods liefde gestalte krijgen, die verloren zondaren in de relatie met hun God en Schepper wil verzoenen en herstellen. Zo is Christus de Middelaar, Heer en Hoofd van de nieuwe mensheid, de kerk.

Maar dit evangelie wordt allang niet meer gedeeld. Het komen van Christus is volgens de ‘theologie van de incarnatie’ namelijk veeleer het bewijs, dat God zich met de mensen wil vereenzelvigen en onder hen komt wonen, om hen in hun persoonlijke ellende aan te zien en naar hen om te zien. Dat sluit op zich aan bij wat de Schrift zegt over Gods ontferming, die zich uitstrekt naar hen die in de samenleving geen plek hebben en verwaarloosd worden. God keert zich door middel van de profeten ook tegen al het onrecht dat er onder Zijn volk plaatsvindt (Amos 8). Het is zelfs één van de grote volkszonden, die door God zelf uitgedelgd worden en als diefstal wordt aangemerkt (Zach. 5). Ook onze Heiland zag om naar hem, die ‘geen mens’ had en herstelde zieken om hun een volwaardige plek in de samenleving terug te geven. De klank van deze theologie is daarom herkenbaar. En daarmee misleidend en verwarrend.

Want de wonderen en tekenen die onze Heiland deed, waren bedoeld om het gezag en de waarheid van de Zoon te bevestigen en Hem te erkennen als de van God gezonden Verlosser, gekomen om zijn volk van zonden te bevrijden. Zijn wonderen vormden het bewijs dat Hij macht had om zonden te vergeven. In Zijn werk op aarde nam de Here Jezus de gevolgen van de zonde weg, om duidelijk te maken dat Hij de bevoegdheid had om ook dieper te snijden en te genezen. Maar aan het kruis nam Hij niet de gevolgen, maar de oorzaak van al onze ‘honger en kommer’ weg, namelijk de zonde.

Over die zonden gaat het in de ‘theologie van de incarnatie’ niet meer. Het gaat om mensen in hun maatschappelijke en sociale nood, om een rechtvaardige samenleving waarin mensen omzien naar elkaar. In de naam van Jezus wordt een bijbels humanisme tentoongespreid dat het evangelie van verzoening door voldoening ver op de achtergrond zet, versierd met de uitdrukking ‘theologie van de incarnatie’. Want het Woord is vlees geworden, dat wil zeggen: Jezus Christus komt in menselijke gedaante dichterbij. En ieder, die op deze wijze naar de ander – zijn naaste – toekomt, geeft aan dat Woord ‘vlees’, gestalte. Zo wordt het Woord dus telkens weer vlees, in de intermenselijke verhoudingen waarin de liefde in de navolging van Jezus actief en daadkrachtig effectief wordt. Het Woord wordt vlees, als ik net als Jezus naar de ander omzie en in zijn of haar ellende nabij ben. Dat is het, wat tegenwoordig onder de ‘theologie van de incarnatie’ verstaan wordt. En daarmee zijn we ver van het evangelie af.

Impact

De uitwerking, of het effect van deze theologie op de Diakoniologie is groot. Kort samengevat komt het erop neer, dat in bijvoorbeeld het pastoraat vooral wordt verlangd de ander in zijn eigen context, situatie en omstandigheid te leren kennen, om hem bij zijn eigen plek in de samenleving terug te kunnen brengen. Zo krijgt het Woord gestalte en wordt het vlees: de luisterhouding moet resulteren in een ‘arm om de schouder’ in de zoektocht naar de eigen beleving, de eigen gevoelens en eigenwaarde. Daarin gaat het niet alleen om zelfbevestiging, maar mag de begeleiding ook confronterend zijn, als de ander geholpen moet worden zijn of haar plaatsbepaling te corrigeren. Pastoraat moet ‘bevrijdend’ zijn. En bevrijdend betekent, dat de naaste los komt van wat hem of haar drukt en ónderhoudt. Zo is de ene mens gegeven om de ander in zijn ‘mens-zijn’ nabij te zijn en waar mogelijk te genezen en te herstellen. Dat zal allereerst in de gemeente gepraktiseerd worden. Maar dat mag ook verder naar de samenleving toe gestalte gegeven worden. De nieuwe wereld, die op ‘recht en gerechtigheid’ gebouwd moet worden, vindt op deze wijze zijn eerste uitdrukking en vervulling. Het Woord wordt in de navolging van Jezus Christus vlees, omdat het Woord vlees geworden is in de gezindheid en overgave van Jezus Christus. Het is geen wonder dat in deze theologie met name Filippenzen 2 ruim aandacht krijgt, om in deze gezindheid te blijven handelen.

Gevolg

Dat de bijbel als hulpbron kan functioneren wordt door ‘theologen van de incarnatie’ niet ontkend. Maar het is ‘een’ bron, om de naaste te inspireren en te bemoedigen. Belangrijker is de luistervaardigheid van de pastor, die als professional pastoraal moet diagnosticeren wat de dieperliggende oorzaak is van het verdriet en de pijn van de naaste. Om hem in dat verdriet nabij te zijn en tegemoet te komen, zoals God dat in Jezus Christus liet zien. Of daarbij de geboorte van Christus als historisch feit erkend wordt, is niet zo belangrijk. Evenmin hoeven kruis en hemelvaart als werkelijke gebeurtenissen aanvaard te worden. Het is de ‘liefde’ die de drijfveer is, om een arm om de naaste heen te slaan en hem op zijn weg van zelfvervreemding naar zelfherstel te troosten en te helpen, aan te sporen, waar nodig te corrigeren en hem in dat proces ondersteuning te bieden. Kortom, de naastenliefde wordt tot ‘bron’ waaruit de ander putten kan. In het intermenselijk verkeer komt op deze wijze Jezus Christus dichtbij en ervaart de naaste warmte en veiligheid in het besef dat hij of zij gezien wordt. Er is een breed scala aan literatuur, dat op deze basis en vanuit dit uitgangspunt het pastoraat beschrijft en inhoud geeft, voortkomend uit en voortbouwend op deze ‘theologie van de incarnatie’. Het ‘er zijn’ van de pastor is de verlossende voorwaarde voor het er ‘mogen zijn’ van de ander. In het contact gebeurt er op deze manier iets: het Woord wordt vlees, mystagogisch.

Nabeschouwing

Het is goed om voor deze theologie te waarschuwen. Er worden veel woorden en begrippen gebruikt, die een gereformeerd mens al te gauw bekend voorkomen en de indruk van goede voorlichting geven. Intussen zet deze theologie ons op het verkeerde been. Ik noem, zonder dit nu verder uit te werken, een aantal gevaren.

In de eerste plaats wordt hier de Here Jezus als unieke en enige Middelaar tussen God en mensen van Zijn plaats gestoten. In de intermenselijke bemiddeling komt de pastor niet onder, maar naast zijn Meester te staan. De pastor identificeert zichzelf met de Heiland en treedt als plaatsvervanger op. Dat komt, omdat de diepe betekenis van het lijden en sterven van Jezus Christus uit beeld is gebracht. Christus kwam niet op aarde, om te delen in onze maatschappelijke en sociale nood. Christus stierf niet, om ons uit onze maatschappelijke en sociale nood te bevrijden. Christus kwam en stierf, om ons door Zijn bloed te reinigen en ons door zijn Geest te heiligen. Om de weg naar God toe te openen. Het kruis – en daarmee ook de geboorte – was een unieke lijdensweg, waarin de boosheid van God over de zonde verzoend werd. De ‘theologie van de incarnatie’ rekent met een heel andere ‘christologie’ (leer over Christus) en komt van daaruit tot een humanistisch getinte hulpverlening aan mensen, die hun diepe nood niet leren kennen. Dat doet zowel de Here Jezus als de naaste tekort.

In de tweede plaats komt hier tegelijk een andere antropologie naar voren. Wie de mens in zijn maatschappelijk en sociale nood aanziet, maar hem existentieel niet bij het kruis brengt, laat hem in zijn diepste ellende verloren gaan. De pastor is meer en anders dan een professionele ‘buddy’, die de ander terzijde staat in zijn zoektocht naar zichzelf. Wanneer de mens zichzelf niet ziet in zijn verhouding tot zijn Schepper en Heer, blijft hij hulpeloos en hopeloos achter als de dag aanbreekt dat Christus terugkomt. Er is geen andere naam onder de hemel gegeven dan de naam van Jezus Christus. Ook in de ‘naam van de liefde’ kan geen werkelijke bevrijding gegeven worden. Juist de liefde zal tot bekering en levensheiliging oproepen. Er is namelijk een God die hoort!

In de derde plaats en daarmee samenhangend, komt in de ‘theologie van de incarnatie’ en wat de ecclesiologie betreft, een heel andere visie op het ambt naar voren. Het ambt is niet gegeven om de ander bij en tot zichzelf, maar bij en tot Christus te brengen. Daarin is het Woord middel. Niet de pastor is het vleesgeworden Woord en niet de ontmoeting wordt tot vleesgeworden Woord, maar Christus is het vleesgeworden Woord waar zowel de pastor als zijn gesprekspartner(s) naartoe moeten. De pastor staat, met andere woorden, niet als mens naast en tegenover zijn medemens, maar als mens met die medemens onder en tegenover Christus, in de gezamenlijke gehoorzaamheid aan zijn Woord. Het ambt staat ook niet in dienst van de gemeente of de naaste, maar in dienst van het Woord van Jezus Christus. Dat legitimeert en geeft gezag: het evangelie van Jezus Christus en die gekruisigd.

In de vierde plaats komt daarmee het bezwaar naar voren, dat het pastorale werk zelf op deze wijze van zijn kracht en inhoud wordt beroofd. De bijbel kan ter sprake komen. Maar het hoeft niet. Want de pastor en de ontmoeting zelf zijn het ‘woord’ dat gestalte krijgt. En de pastor kan dus ook uit andere bronnen putten om de naaste tot hulp te zijn. Maar zo wordt de gemeente het Woord ontnomen en vindt er kerkroof plaats. Het evangelie als een kracht van God blijft liggen, terwijl op eigen kracht gezocht wordt een woord-van-kracht te spreken om kracht te schenken. Maar dat is – in het licht van het evangelie gesproken – iemand met een klap op zijn schouder aan zichzelf overlaten.

Slot

Tegen deze modern-theologische stroming in, proberen we in de opleiding ook het pastoraat te reformeren, dat wil zeggen: terug te brengen bij en naar de Schrift. De bovengenoemde gevaren vormen voldoende aanleiding om met deze theologie niet mee te gaan, hoezeer de markt erdoor overspoeld is. Dat betekent, dat er nagedacht moet worden over een eigentijds pastoraat, dat trouw aan de Schrift is. Daarbij steunen we op wat door voorgangers in eerdere tijden vanuit en gegrond op Gods Woord is gezegd. Om binnen de kerken gereformeerde pastores te mogen blijven ontvangen, die met het Woord van hun Zender op bezoek komen. Hun Zender, die vlees geworden is. Die kan meevoelen en invoelen, zoals de brief aan de Hebreeën ons leert. Om Hem die nood voor te leggen en bij Hem genezing te zoeken. Helend en bevrijdend. In de verzoende relatie met God.