Een andere Calvijn

Calvinistisch

Van oudsher leven we in een calvinistisch land, maar inmiddels wordt dat allang niet meer als een voorrecht gezien. In het woordenboek wordt ‘calvinistisch’ niet alleen omschreven als ‘betrekking hebbend op de leer van Calvijn, die aanhangend’, maar ook als ‘ingetogen, sober, rechtlijnig’. Stuk voor stuk omschrijvingen, die bepaald niet de indruk wekken dat Johannes Calvijn een heel vrolijk heerschap is geweest.

Maar is dat terecht? En: wat weten we eigenlijk van de man? Misschien, dat u hem kent van zijn Institutie. Een lijvige en doorwrochte uiteenzetting van de christelijke leer, die voorheen enkel beschikbaar was in de toch wat moeilijk leesbare vertaling van dr. A. Sizoo.[1] Inmiddels zijn er beter leesbare vertalingen beschikbaar gekomen,[2] maar desondanks blijft het een klus om het werk van begin tot eind door te nemen. Maar Calvijn schreef meer dan de Institutie.

Heruitgave

Zelf heb ik het voorrecht gehad, om me gedurende enkele jaren te mogen verdiepen in één van de andere werken van Calvijn. Nadat ik 2011 aan de Theologische Universiteit te Kampen was gepromoveerd op een kerkhistorische studie over Angelus Merula,[3] werd ik door prof. dr. E.A. de Boer gevraagd, om mee te werken aan de wetenschappelijke (her)uitgave van de werken van Calvijn. Want hoe onbekend (en dus: onbemind!) hij bij velen ook mag zijn, internationaal geniet hij nog altijd veel belangstelling.

De eerste vraag waar ik voor kwam te staan, was met welk werk van Calvijn ik me bezig zou gaan houden. Uiteindelijk koos ik voor een klein werkje uit 1544, waarin Calvijn een aantal geloofsartikelen bestrijdt die waren opgesteld door de theologische faculteit van de universiteit van Parijs. Het boeiende van dit werkje leek me te zijn, dat Calvijn daarin in kort bestek alle ‘hot items’ van zijn dagen bij langs gaat. Hoewel de heruitgave me heel wat tijd, energie en hoofdbrekens heeft gekost, mocht die recent toch verschijnen bij de Zwitserse Librairie Droz.[4] In dit artikel vertel ik er meer van.

Artikelen

De artikelen die Calvijn in zijn werk bestrijdt, verschenen in 1543. Tot woede van de Theologische Faculteit waren er in die dagen in Parijs predikers actief die een andere leer uitdroegen dan door de Parijse theologen werd voorgestaan. Eén van hen, met de naam François Landry, werd gedwongen in te stemmen met een aantal artikelen waarin de faculteit voor die gelegenheid haar visie op een heel aantal ‘hot items’ uit die dagen had samengevat. De latere geloofsartikelen gaan hier grotendeels op terug.

De bedoeling van de geloofsartikelen was om een dreigende scheuring te voorkomen. Van alle medewerkers van de universiteit werd verwacht, dat zij er middels een eed hun instemming mee betuigden. Ook werden ze aan koning Frans I voorgelegd, die er eveneens zijn instemming mee betuigde. Begin augustus trok een koninklijke heraut door Parijs, die de artikelen onder trompetgeschal aan de mensen voorlas. Voortaan kon iedereen in Parijs weten, wat dwaalleer was en wat niet.

Tegengif

Calvijn zag de noodzaak van een reactie op de artikelen van de theologische faculteit van Parijs, maar had zelf eigenlijk geen tijd om die te schrijven. Daarom vroeg hij Pierre Viret om dat te doen. Toen die er (blijkbaar) ook geen kans voor zag, heeft hij het toch zelf maar gedaan. In 1544 verscheen het werk in het Latijn onder de titel Tegengif en in hetzelfde jaar verscheen ook nog een Franse vertaling. Op sommige punten wijkt deze vertaling af van het origineel en is die ook wat uitvoeriger.

In het werk leren we een andere Calvijn kennen dan we (kunnen) kennen uit de al genoemde Institutie. Dit wordt met name veroorzaakt door het feit, dat Calvijn zich in dit werk niet beperkt tot de tekst van de artikelen en een beknopte, maar zeer adequate weerlegging ervan. Merkwaardig genoeg bevat het werk namelijk ook een verdediging van de artikelen, waarin Calvijn op vaak humoristische wijze de spot drijft met de kortzichtigheid en redeneertrant van de Parijse theologen. Het is waarschijnlijk vanwege dit onderdeel, dat Calvijn zich later wat geschaamd heeft voor het werk.[5]

Doop

Een goed voorbeeld van de humoristische manier waarop Calvijn de Parijse artikelen ‘verdedigt’, is wat hij schrijft over de doop. In hun eerste artikel hadden de Parijse theologen daarover onder meer gezegd, ‘dat de doop voor iedereen, zelfs voor de kinderen, heilsnoodzakelijk is’. In zijn weerlegging laat Calvijn op zeer overtuigende manier vanuit de Heilige Schrift zien, dat ook kinderen de doop nodig hebben. Maar niet als heilsnoodzakelijk middel, maar als zegel van de genade dat God hen aangenomen heeft.[6]

Maar voordat hij zo ter zake komt, drijft Calvijn in zijn ‘verdediging’ van het Parijse artikel de spot met de manier waarop in vroeger eeuwen onder theologen gesproken was over de vragen die de leer dat de doop heilsnoodzakelijk is met zich mee brengt. ‘Onder geleerden wordt druk de moeilijke vraag besproken’, zo schrijft hij onder meer, ‘of men een kind in doodsgevaar, als er geen water voor handen is, niet beter in een put kan gooien dan het met hoop op een goede afloop aan God toe te vertrouwen’. En wanneer is van doop sprake? Is dat ook, als een kind in het gezicht gespuugd wordt?

Kerk

Het bovenstaande kan zomaar de indruk wekken, dat Calvijn zich achteraf terecht wat geschaamd heeft voor zijn Tegengif. Toch heeft het werk wel degelijk zijn waarde, omdat Calvijn in zijn weerlegging heel scherp, adequaat en Schriftuurlijk zijn visie geeft op een heel aantal destijds omstreden zaken. Natuurlijk kun je daarvoor ook zijn Institutie ter hand nemen, maar het grote voordeel van Calvijns Tegengif is, dat hij de dingen daar in kort bestek in weet te bespreken. Overigens heeft het werk ook zijn eigen plek in op de weg die Calvijn heeft afgelegd naar de laatste, bekende editie van zijn Institutie.[7]

Bepaald indrukwekkend is bijvoorbeeld, wat hij schrijft over de zichtbaarheid van de kerk. De kerk is te herkennen aan het Woord van God, zo stelt hij, maar daarom nog niet altijd even zichtbaar. ‘Omdat de zuivere prediking van het evangelie niet altijd aan het licht komt en het aangezicht van Christus dus ook niet altijd zichtbaar is, concluderen wij dat ook de kerk niet altijd zichtbaar is.’ Wie dat bestrijden wijst hij onder meer op Elia, die dacht als enige van de kerk overgebleven te zijn. ‘Dat was ten onrechte, maar toch geldt hij als argument voor het feit dat de kerk verborgen kan zijn. Vooral, omdat Paulus ons haar afval van tevoren heeft aangekondigd (2 Tess. 2:3)’.

Vertaling

Mijn wetenschappelijke heruitgave van Calvijns Tegengif bevat zowel de Latijnse tekst van het origineel als van de al genoemde Franse vertaling uit Calvijns dagen. Tevens bevat het een uitgebreid notenapparaat, waarin ik probeer het werk in de context te plaatsen. En dan niet alleen in de context van het geheel van Calvijns werken, maar ook in de bredere context van de theologie van zijn dagen. Zo wordt wat hij schrijft vergeleken met enkele belangrijke werken uit de middeleeuwse scholastieke theologie, maar ook met enkele belangrijke werken van onder meer Luther. De uitgave bevat ook een inleiding.

Nu zou ik me heel best voor kunnen stellen, dat niet iedereen evenveel raad weet met Latijn, oud Frans en een inleiding en noten in het Engels. Maar daarom wil ik niet nalaten, om u tenslotte ook nog te wijzen op mijn integrale Nederlandse vertaling van het werk, die een aantal jaren geleden het licht al zag.[8] Wellicht dat die helpen kan om ook dit werk eens ter hand te nemen, en Calvijn op een heel andere manier te leren kennen. Zelf heb ik veel mogen leren van de voorbereiding van dit werk, en dat wens ik anderen ook van harte toe!

Literatuur

Bas, A., ‘Bucer als bron van de Institutie. Een hoofdstuk uit de ontwikkeling van Calvijns onderbouwing van de kinderdoop’, in: E.A. de Boer & H.J. Boiten (red.), Godsvrucht in geschiedenis. Bundel ter gelegenheid van het afscheid van prof. dr. Frank van der Pol als hoogleraar aan de Theologische Universiteit Kampen (Heerenveen: Groen), 131-140.

Bas, A., Solus Deus adorandus. Angelus Merula (1487-1557) en de heiligenverering, Publicaties van de Vereniging voor Nederlandse Kerkgeschiedenis 5 (Gouda: VNK 2011).

Calvijn, J., Institutie of onderwijzing in de christelijke godsdienst. Uit het Latijn vertaald door Dr. A. Sizoo. (’s-Gravenhage: Meinema 1989). Drie delen.

Calvijn, J., Institutie of onderwijzing in de christelijke godsdienst. Uit het Latijn vertaald door dr. C.A. de Niet. (Den Hertog: Houten 2009). Twee delen.

Calvijn, J., Institutie. Onderwijs in de christelijke godsdienst. Vertaald door Gerrit Veldman (Z.p.: Theofilus 2019).

Calvin, J., Articuli a Facultate Sacrae Theologiae Parisiensi. Cum Antidoto. Edited by Adriaan Bas, Cahiers d’Humanisme et Renaissance 191 (Genève: Librairie Droz 2023).

Selderhuis, H.J. (red.), Calvijn Verzameld. Deel II (Utrecht: Kok 2019).


[1] Calvijn, Institutie (vertaling Sizoo).

[2] Calvijn, Institutie (vertaling De Niet); Calvijn, Institutie (vertaling Veldman).

[3] Bas, Solus Deus.

[4] Calvijn, Articuli.

[5] In de Bibliotheca universalis van Conrad Gesner, dat onder meer een door Calvijn zelf opgestelde lijst van zijn werken bevat, noemt hij zijn Tegengif meer een spel dan een serieus werk. Vergelijk Calvijn, Articuli, xxi.

[6] Over de manier waarop Calvijn hier de kinderdoop verdedigt en de verschuiving die daarin is opgetreden in vergelijking met de eerste druk van zijn Institutie schreef ik breder in Bas, ‘Bucer’.

[7] Vergelijk Calvijn, Articuli, xxxiv-xli.

[8] Selderhuis, Calvijn, 893-936.