Een huilend volk

Exegese van Richteren 2,1-5

Een artikel geschreven door student T. van Bale

Het boek Richteren (שֹׁפְטִים šofṭīm) dankt zijn naam aan de leidersfiguren die een rol spelen in het tweede hoofddeel van het boek. Terecht stelt Kwakkel dat er bij het optreden van de Richteren meer gedacht moet worden aan besturen of leiding geven, en niet zozeer aan recht spreken. [1] Er is sprake van een ‘downward spiral’: it is not that each cycle is more or less a repeat of the earler ones; rather, there is a deterioration in the quality of the judges and the effect of their leadership.[2] De neerwaartse spiraal, zonde – onderdrukking – redding, is in het hele boek te vinden.

Het refrein ‘toen deden de Israëlieten wat slecht was in de ogen van de HEERE.’ komt vaak voor in het boek (2,1; 3,7.12; 4,1; 6,1; 8,34; 10,6; 13,1)[3]. De HEERE maakt na de slechtheid van het volk een ander volk machtig om na een periode van onderdrukking weer een periode van rust te geven.[4]

Na Othniël is er 40 jaar rust (3,7-11), na Ehud is er 80 jaar rust (3,30), na Debora krijgt het volk 40 jaar rust (5,31) en na Gideon 40 jaar (8,28). Daarna, bij Tola en Jaïr wordt er over rust niet meer gesproken (10). De neerwaartse spiraal laat zich ook hierin: waar er eerst nog een (lange) periode van rust was, verdwijnt deze en krijgt het volk helemaal geen rust meer.

De ontrouw van Israël culmineert in een Leviet die zichzelf verkoopt voor geld (Rt.17), terwijl de HEERE toch heel duidelijk had gezegd dat een Leviet geen eigen land of bezit mocht hebben (Dt.10,9), het toppunt van de ontrouw van het volk!

Het volk heeft moeite om het land in te nemen. Er is een groot contrast met de tijd van Jozua. Jozua doodde de overwonnen koningen, nu sluit het volk aan bij het Kanaänitische gebruik van verminking van de overwonnenen (1,6-7). Men moest het overwonnen volk met de ban slaan (Dt.7), maar na Jozua laten ze dit na. Slechts één generatie diende de HEERE ten tijde van Jozua, toen hij en de oudsten gestoven waren ging het bergafwaarts met het volk en gingen ze de afgoden dienen (2,2). De toekomst van het volk wordt op een treffende wijze weergegeven: de toekomst ziet er niet rooskleurig uit (2,6-22)!

Voordat 2,1-5 behandeld wordt vond ik het juist om kort het bredere kader neer te zetten van de Richterentijd. Na deze korte inleiding zal er een grove structuuranalyse gegeven worden van Richteren om vervolgens dieper in te gaan op hoofdstuk 2.

Grove structuuranalyse van Richteren3

  1. Situatieschets van de Richterentijd (1,1-3,6)
    1.1 De inname van Kanaän stagneert (1,1-2,5)
    1.2 De Israëlieten in de Richterentijd (2,6-3,6)
  2. De Richters (3,7-16,31)
    2.1 Othniël (3,7-11)
    2.2 Ehud (3,12-30)
    2.3 Samgar (3,31)
    2.4 Debora en Barak (4,1-5,31)
    2.5 Gideon (6,1-8,32)
    2.6 Koningschap van Abimelech (8,33-9,57)
    2.7 Tola (10,1-2)
    2.8 Jaïr (10,3-5)
    2.9 Jefta (10,6-12,7)
    2.10 Ebsan (12,8-10)
    2.11 Elon (12,11-12)
    2.12 Abdon (12,13-15)
    2.13 Simson (13,1-16,31)
  3. Geen koning in Israël (17,1-21,25)
    3.1 Godsdienstig verval: afgoderij van Dan (17,1-18,31)
    3.2 Zedelijk verval: zedeloosheid in Gibea (19,1-21,25)

Vers voor vers exegese van Richteren 2,1-5

1 Over de malʾaḵ yhwh, de engel van de HEERE, zie het gedeelte exegetische knelpunten. Voor de exegese heb ik gekozen voor de theofanie: het is God Zelf die spreekt.

De HEERE herinnert het volk eraan dat Hij het is die het volk verlost heeft uit Egypte. De HEERE, verlaat Gilgal, het ‘basiskamp’ tijdens Jozua’s campagnes (Joz.4,19; 9,6; 10,15.43).[6] De plaats Gilgal, de smaad van Egypte is afgewend (Joz.5,9), was ook de plaats waar het volk weer Pascha mocht vieren (Joz.5,10). De plaats waar het volk het beloofde land binnenkwam, ook de plaats waar het verbond hernieuwd werd, waar de geschiedenis een wending nam, dáár komt de HEERE vandaan en klaagt zijn volk aan.De plaats Bochim (zie ook vers 5), de plaats van de huilenden, komt ook aan het eind van Richteren weer terug waar het volk ‘voor het aangezicht van God heel hard begon te huilen (21,2). Opvallend: het huis van God, Bethel, wordt een huis van gehuil![7]
Nooit zal Ik breken mijn verbond met jullie, voor eeuwig.’ De belofte die de HEERE aan het volk (aan de vaderen beloofd) zal Hij nooit breken. Het contrast met het volk kan bijna niet groter zijn (vers 3b): God is zijn deel wel nagekomen, maar de Israëlieten hebben dat niet gedaan. De belofte van het land (zie ook Genesis 12; 28 en Exodus 20,2) is door het volk snel vergeten wanneer ze eenmaal in het beloofde land zijn.

2 Geen verbond sluiten met de inwoners van het land, de altaren van de Kanaänieten moeten worden vernietigd. Er mogen wat dat betreft geen compromissen worden gesloten, de HEERE wil niet delen! De plaats die de HEERE gereedgemaakt heeft wordt door de engel aangewezen, hij gaat het volk vooruit (Ex.23,20-33). De HEERE heeft het volk ook duidelijk gemaakt dat ze geen overeenkomsten moeten aangaan met vreemde volken en vreemde godsdiensten: ‘Wees op uw hoede dat u geen verbond sluit met de inwoners van het land waarin u komt, anders zullen zij in uw midden tot een valstrik worden. Maar hun altaren moet u afbreken, hun gewijde stenen in stukken slaan en hun gewijde palen omhakken.’ (Ex.34,12-13). Toch hebben ze niet geluisterd.
Er volgt een vraag: waarom? De waaromvraag roept mensen ter verantwoording. Waarom heeft het volk niet geluisterd? Waarom? Vonk onderscheidt een viertal punten in de aanklacht van de HEERE: de voorgeschiedenis (v.1b-2a), de overtreding (v.2b), de ondervraging (v.3a) en de bedreiging (v.3b).[8] Hoe hebben jullie dit toch kunnen doen? Waarom heeft u dat gedaan? Deze vraag heeft de HEERE al eens eerder gesteld: waarom heeft u dat gedaan? Wanneer Eva van de verboden vrucht heeft gegeten, vaagt de HEERE God aan haar: waarom? De HSV heeft מָה, mā, hier vertaald met wat, maar het kan ook met ‘waarom’ vertaald worden.
Heb Ik jullie ooit tekort gedaan? De HEERE vraagt het hier zo indringend dat het volk later gaat huilen, wanneer Hij mensen op hun gedrag aanspreekt, kunnen ze niet anders dan huilen om dit gedrag.

3 De Kanaänieten zijn door het volk niet verdreven en daarom (de HSV heeft גַּם vertaald met daarom) heeft de HEERE de vijanden van het volk niet verdreven, maar zij zullen aan ‘de zijden zijn’. Hier kan gedacht worden aan Numeri 33,55: ‘Maar als u de inwoners van het land niet van voor uw ogen verdrijft dan zal het gebeuren dat zij die u van hen liet overblijven, als dorens zullen worden in uw ogen en tot prikkels in uw zijden; zij zullen u benauwen in het land waar u woont.’ Het zal steken, God geeft het volk over aan de vijanden om hun te laten struikelen, het volk te laten voelen wat het betekent om niet te doen wat Hij heeft opgedragen. De overeenkomst met Romeinen 1 laat zich duidelijk zien: als gevolg van de zonde van de mens geeft God hen over aan hun zondige begeerten.
De volken zullen tot struikeling worden, de afgoden van de heidenen zullen een valstrik zijn (Ex.23,20; 34,12). Een valstrik wordt neergezet om dieren te vangen, zo worden mensen gevangen wanneer hij niet op zijn hoede is, wanneer hij het niet verwacht. Le Roux gebruikt de Afrikaanse Multivertaling Bijbel waar gesproken wordt over een ‘angel in die sy’.
Een angel heeft niet onmiddellijk een effect (Nu.33,55; Joz.23,13), maar veroorzaakt een constante irritatie die de aandacht opeist en zeer uitputtend kan zijn. De mens wordt plotseling gevangen zonder dat hij aan deze irritatie kan ontsnappen.[9] Het volk bekeert zich echter niet met het hele hart en het Richterenboek laat zien dat er ook daadwerkelijk geen nieuw land meer bij komt: eerst wilden de Israëlieten niet doorgaan, nu mochten zij het niet meer. Pas in de tijd van David en Salomo gaat de landsbelofte geheel in vervulling.
Een mooie omschrijving kwam ik tegen bij De Wolff en Houwen wanneer zij schrijven dat de straf die het volk zal krijgen tweeledig is: de bewoners van het beloofde land, die Israël tot zijn vrienden maakte, zullen steeds weer blijken kwade vrienden te zijn en de ‘goden’, die in handen van de satan de heidenen gedreven hebben, zullen voor Israël voortdurend weer een valstrik blijken te zijn. De goden zijn geen goden, ze vormen krachten in de zondige mensenwereld.[10]

4 Het volk heeft de boodschap heel duidelijk begrepen en begint te huilen, slecht nieuws zorgt voor tranen. Was het vanwege het oprechte berouw? Het verdere verloop van Richteren laat iedere keer zien dat het volk ‘deed wat slecht was in de ogen van de HEERE.’ Toch was er hier nog geen sprake van verharding, nog niet ‘ongevoelig voor een kwaad woord’.[11] Zeker, de tranen zullen echt zijn geweest, toch was het verdriet maar tijdelijk.
De geestelijke ogen van het volk worden geopend en ze kunnen niet anders dan huilen om hun zonden, het niet luisteren naar de opdrachten van de HEERE.

5 ‘Ze offerden daar aan de HEERE.’ Het volk offert wel, maar hebben ze hun levens veranderd? God wil geen offers wanneer deze niet uit hun harten komen. Jesaja spreekt zelfs dat God genoeg heeft van de brandoffers (Js.1,11-15). Amos spreekt over Gods haat: ‘Ik haat, Ik versmaad uw feesten. Uw bijzondere samenkomsten kan Ik niet luchten, want al brengt u Mij brandoffers en uw graanoffers, Ik schep er geen behagen in,..’ (Am.5,21-22). De HEERE wil oprechte offers.
Het vervolg van het boek Richteren maakt pijnlijk duidelijk dat de bekering van het volk niet blijvend is, dat de offers niet kunnen zorgen dat men dichtbij God bleef leven. Israël in de Richterentijd vervalt telkens opnieuw in afgoderij.
Het verbond van de HEERE belooft zegen voor wie leeft in gehoorzaamheid aan Gods, maar vloek voor wie geen acht slaat op Gods geboden. In het Nieuwe Testament lezen we over het belang van luisteren naar God: ‘Wie zegt: Ik ken Hem, en Zijn geboden niet in acht neemt, is een leugenaar en in hem is de waarheid niet. Maar ieder die Zijn woord in acht neemt, in hem is werkelijk de liefde van God volmaakt geworden. Hierdoor weten wij dat wij in Hem zijn. Wie zegt in Hem te blijven, moet ook zelf zo wandelen als Hij gewandeld heeft.’ (1 Joh.2,4-6)
De christen van vandaag moet bij de woorden van de HEERE blijven leven, ook al is dit soms lastig. Het valt niet mee om wel op deze wereld te leven, maar om niet van deze wereld te zijn. De geschiedenis van de Richteren laat zien dat Salomo’s woorden ‘er is niets nieuws onder de zon’ (Pr.1,9) nog steeds actueel zijn.

Woordstudie van een sleutelwoord

עלה, ꜥālah. Het woordenboek geeft de volgende betekenissen:

Opgaan, reizen, vaak naar hoger gebied (Quatal) zich verheffen, verheven worden, weggaan (Nifal) doen opgaan, ophalen, offeren (Hifil), geofferd worden (Hofal), zich verheffen (Hitpael).[12]
In Richteren 1 gaat Juda (v.4) en Jozef op (v.22). Ook in deze verzen wordt het werkwoord עלה gebruikt. Twee grote namen die een belangrijke plaats in de geschiedenis van het volk hebben. Het doel van Jozef is ‘om een groot volk in leven te houden’ (Gn.50,20) en Juda heeft een ander doel gekregen: uit hem komt de Koning met hoofdletter: Jezus Christus (Mt.1,2). Beiden gingen op, trokken op.
Aan het begin van vers 1 gaat niet de mens op, maar de engel. Niet de mens, hoe belangrijk ook, maar God gaat voorop bij het nieuwe begin.
Verderop in het vers wordt de Hifil Imperfectumvorm gebruikt (אַעֲלֶ֨ה) de engel heeft het volk ‘opgehaald’ en gebracht in het beloofde land.

Omdat tijdens het voorgaande college het woord בְּרִית, bᵉrīt, al behandeld is, werk ik dit woord nu niet verder uit.[13] Het moge duidelijk zijn dat het woord ‘verbond’ in deze geschiedenis belangrijk is. De HEERE beloofd dat zijn bᵉrīt voor eeuwig zal duren. De mens laat het afweten, maar de HEERE niet!

Bespreking van twee exegetische knelpunten

Voor de bespreking van twee exegetische knelpunten heb ik gekozen voor de engel van de HEERE en of de HEERE andere volken ‘gebruikt’ ten gunste van Zijn verkoren volk

De malʾaḵ yhwh, de engel van de HEERE.

Wie of wat is de engel van de HEERE? Heeft de HEERE een ‘speciale’ engel gestuurd? Kan de engel van de HEERE gelijkgesteld worden met JHWH Zelf? Er zijn exegetische knelpunten met betrekking tot de malʾaḵ yhwh.

In Jozua 5 wordt er gesproken over een (zonder het lidwoord הָ) Bevelhebber van het leger van de HEERE (שַׂר־צְבָֽא־יְהוָ֖ה śar-ṣᵉvāʾ-yhwh). Hoewel de term śar wordt vaker gebruikt voor legeroversten en het dan altijd een altijd een aanvoerder betreft die niet de koning zelf is (Gn.21,22; Rt.4,2.7; 1 Sm.12,9; 1 Sm.14,50; 2 K.5,1) moet hier toch gedacht worden aan een engel. Deze engel staat hier immers als Bevelhebber namens het leger van de HEERE.
Ook valt te denken aan de geschiedenis van Mozes en de brandende doornstruik (HSV heeft סְנֶה, sᵉnē, vertaald met doornstuik) of verderop in het boek Richteren waar eenיְהוָ֗ה מַלְאַ֣ךְ malʾaḵ jhwh, Gideon bezoekt (6,11) en de geboorte van Simson aankondigt (13).

De SV en HSV vertaald malʾaḵ met hoofdletter en gaat daarmee uit dat het de HEERE Zelf is die spreekt: een theofanie. [14] Meerdere uitleggers sluiten zich hierbij aan.[15] Er een duidelijk verband tussen de engel en JHWH Zelf (zie ook Genesis 16,7). Al merkt Bette terecht op dat het hier niet gaat om de identiteit van de boodschapper, maar op zijn functie: hij spreekt namens God.[16] Vonk meent te weten hoe deze engel eruit moet hebben gezien: in de gedaante van een krijgsman, van een vorst.[17] Dit lijkt mij inlegkunde, andere geraadpleegde commentaren spreken hier niet over.

Men kan argumenteren dat het om een engel, malʾaḵ, moet gaan. Een engel is wel een bijzondere boodschapper, het woord draagt deze betekenis in zich, maar het is niet de HEERE Zelf. De Bevelhebber uit Jozua 5 en de bode/engel bij Mozes, Gideon en Simson zijn boodschappers. Zij brengen een bericht van de HEERE over. Omdat er in Richteren 2 geen lidwoord voor staat, kan het vertaald worden met ‘een engel’ waardoor er niet gedacht hoeft te worden aan een speciale engel. Het zou kunnen gaan om een engel, wellicht de aartsengel Michaël (Dn.10).

Toch meen ik dat, mede gezien de eer en macht van al deze engelen, het gaat om de HEERE Zelf. Terecht stellen Jenni en Westerman dat de malʾaḵ yhwh ‘so verkörpert der malak jhwh das die Erde berührende Reden und Handeln Gottes’[18]  De profeet Zacharia ziet de Engel als een Legeraanvoerder met verkenners die de aarde doorkruisen. Ook een andere profeet spreekt heel prachtig wanneer hij zegt: ‘In al hun benauwdheid was Hij benauwd; de Engel van Zijn aangezicht heeft hen verlost. Door Zijn liefde en door Zijn genade heeft Hij hen bevrijd; Hij hief hen op en droeg hen al de dagen van weleer.’ (Js.63,9)

Hoewel de Heere Jezus in het Oude Testament nog niet zichtbaar is, is Hij natuurlijk wel aanwezig. Zou de Heere Jezus niet de gedaante van een Engel kunnen aannemen? De boodschap van het Oude Testament moeten we allereerst bekijken vanuit de eigen context en cultuur, maar kan uiteraard niet los gezien worden van het Nieuwe Testament. Het is dan m.i. ook mogelijk om hier te spreken over een theofanie.

‘Gebruikt’ de HEERE andere volken?

‘.. maar zij (de andere volken) zullen u aan de zijden zijn en hun goden zullen jullie tot een valstrik zijn.’ Het lijkt erop dat de HEERE andere volken ‘gebruikt’ om Zijn volk tot orde te roepen. Dit geeft te vragen: zijn de andere volken dan zoveel minder dat de HEERE hen gebruikt, of in de ogen van de postmoderne mens, misbruikt?

Exodus 7,3-4: ‘Maar Ik zal het hart van de farao verharden en Mijn tekenen en Mijn wonderen in het land Egypte talrijk maken. De farao zal niet naar u luisteren, maar Ik zal Mijn hand op Egypte leggen en Mijn legers, Mijn volk, de Israëlieten, uit het land Egypte wegleiden onder zware strafgerichten.’ De HEERE verhardde het hart van de farao, zodat Zijn volk uit Egypte weggeleid kon worden. De HEERE wilde het zo, en zo gebeurde het, Hij mag dit ook. Paulus schrijft hier later over in Romeinen 9,17-18: ‘Want de Schrift zegt tegen de farao: Juist hiertoe heb Ik u verwekt: dat Ik in u Mijn kracht bewijzen zou, en dat Mijn Naam verkondigd zou worden op de gehele aarde. Dus Hij ontfermt Zich over wie Hij wil, en Hij verhardt wie Hij wil.’

Het zal steken, God geeft het volk over aan de vijanden om hun te laten struikelen, het volk te laten voelen wat het betekent om niet te doen wat Hij heeft opgedragen. Deze woorden klinken heftig, helemaal als je in gedachten houdt wat Hij eerder heeft gezegd: het is Mijn volk. Het volk Israël meende echter zelf te weten wat goed was, men wilde de ‘lieve vrede’ bewaren door de Kanaänieten niet te doden, maar het kreeg er steken voor in de plaats.

Uiteindelijk kreeg het volk waar ze om gevraagd hadden.

Toch kan er meer gezegd worden. De HEERE verhard pas mensen als zij zichzelf hebben verhard. De farao verhardde zich (o.a. Ex.7,13.22; 8,15.19.32; 9,7.34), hij verhardde zijn eigen hart (zie ook 1 Sm.6,6aWaarom zou u uw hart onvermurwbaar maken, zoals de Egyptenaren en de farao hun hart onvermurwbaar maakten?)

Bovendien verhard de HEERE niet alleen de farao, of andere volken, de profeet Jesaja spreekt: ‘HEERE, waarom doet U ons afdwalen van Uw wegen? Waarom verhardt U ons hart, zodat wij U niet meer vrezen? (63,17). De HEERE gebruikt niet alleen andere volken, Hij gebruikt mensen om Zijn doel te bereiken: om op Hem te lijken (Gn.1,26). Uiteindelijk is het door Jezus Christus weer mogelijk om door Hem het doel te bereiken.

Alle volkeren mogen Hem dienen en eenmaal zal ieder levend wezen Hem de eer geven die Hem toekomt (Op.5,13), waarbij de afkomst niet uitmaakt: ‘Daarbij is niet Griek en Jood van belang, besnedene en onbesnedene, barbaar en Scyth, slaaf en vrije, maar Christus is alles en in allen.’ (Kol.3,11).

Literatuur

Bette, J. C., G. Brink, van den, en M. J. Paul. SBOT 3 Bijbelcommentaar: Jozua | Richteren | Ruth | 1 Samuël. Studiebijbel Oude Testament SBOT. Veenendaal: Centrum voor Bijbelonderzoek, 2006.

Broers, Peter D.H. Woordenboek van het Bijbels Hebreeuws: A-T, 2011.

Goslinga, C. J. Korte verklaring der Heilige Schrift. Richteren I. Kampen: J.H. Kok, 1951.

Jenni, Ernst, en Claus Westermann, red. Theologisches Handwörterbuch zum Alten Testament: zwei Bände; THAT. Bd. 2: ʾNeʾum – terāfim. 3., Durchges. Aufl. Vol. 2. München: Kaiser, 2004.

Keil, C.F., en F. Delitzsch. Commentary on the Old Testament In Ten Volumes Volume II Joshua, Judges, Ruth, I & II Samuel. 10 vols. Commentary on the Old Testament 2. Grand Rapids  Mi.: William B. Eerdmans Publishing Company, 1976.

Kwakkel, Gert. Bijbelstudie Oude Testament. Kampen: Theologische Universiteit Kampen, 2010.

Le Roux, Magdel. De prediking van het Oude Testament. Richteren. Utrecht: KokBoekencentrum Uitgevers, 2018.

Longman, Tremper, en Raymond B Dillard. Introduction to the Old Testament. Second edi. 3. Grand Rapids, Michigan: Zondervan, 2006.

Vonk, C. Richteren. Vol. Ie. De Voorzeide Leer. Barendrecht: Wesdijk, Liebeek & Hooijmeijer, 1973.

Wolff, de, I., en R. Houwen. De geschiedenis der Godsopenbaring III. Enschede: Uitgeverij J. Boersma B.V., 1975.


[1] Veel andere vertalingen gebruiken de naam ‘Rechters’. De benaming שֹׁפְטִים suggereert dat deze figuren als rechters functioneerden. Alleen van Debora kan dit gezegd worden (4,3) al kan de vraag gesteld worden of Debora wel tot de Richteren moet worden gerekend, ze wordt tenslotte profetes genoemd. Dit werk ik nu verder niet uit. Zie: Gert Kwakkel, Bijbelstudie Oude Testament (Kampen: Theologische Universiteit Kampen, 2010), 97–108.

[2] Tremper Longman & Raymond B Dillard, Introduction to the Old Testament, Second edi, 3 (Grand Rapids, Michigan: Zondervan, 2006), 140.

[3] Soms aangevuld met ‘en zij dienden de Baäls’ en/of ‘en zij vergaten de HEERE’.

[4] Van den Brink heeft hier ook een zeer lezenswaardig artikel over geschreven. Zie: J. C. Bette, G. Brink, van den, en M. J. Paul, SBOT 3 Bijbelcommentaar: Jozua | Richteren | Ruth | 1 Samuël, Studiebijbel Oude Testament SBOT (Veenendaal: Centrum voor Bijbelonderzoek, 2006), 285–86.

[5] Over deze indeling bestaat onder uitleggers grote overeenstemming. Van den Brink rekent 2,6-3,6 onder het eerste deel, Kwakkel (zoals meerdere uitleggers) rekent dit gedeelte bij het tweede deel. Met Bette ben ik van mening dat het een algemeen beeld geeft van situatie in de Richterentijd, daarom heb ik deze verzen onder het eerste hoofddeel gerekend.

Zie: Bette, Brink, van den, en Paul, 283; Kwakkel, Bijbelstudie Oude Testament, 93–94.

[6] Hiermee laat de HEERE zien dat de Jozua-periode voorbij is, de tijd van de snelle landinname is definitief voorbij.

[7] Aangenomen wordt dat Bochim dezelfde plaats is als Bethel, omdat de LXX hier leest: ‘naar Bochim en naar Bethel en naar het huis van Israël’.

Zie: Bette, Brink, van den, en Paul, SBOT 3, 307; Magdel Le Roux, De prediking van het Oude Testament. Richteren (Utrecht: KokBoekencentrum Uitgevers, 2018), 79.

[8] Vonk gebruikt een iets andere vers-nummering, in de HSV valt dit onder vers 2.

Zie: C. Vonk, Richteren, vol. Ie, De Voorzeide Leer (Barendrecht: Wesdijk, Liebeek & Hooijmeijer, 1973), 399–403.

[9] Le Roux, De prediking van het Oude Testament. Richteren, 80–81.

[10] I. Wolff, de en R. Houwen, De geschiedenis der Godsopenbaring III (Enschede: Uitgeverij J. Boersma B.V., 1975), 156–57.

[11] C. J. Goslinga, Korte verklaring der Heilige Schrift. Richteren I (Kampen: J.H. Kok, 1951), 69.

[12] Peter D.H Broers, Woordenboek van het Bijbels Hebreeuws: A-T, 2011, 274–75.

[13] בְּרִית wordt in het woordenboek weergegeven met ‘verbond’. Ook de bijbehorende werkwoorden dragen een dergelijke betekenis in zich. Zie: Broers, 52.

[14] De opvallende lezer zal zien dat ik hier de SV en HSV volg door ‘Ik’ met hoofdletter te schrijven. Gezien de woorden die de engel spreekt, zie ook vers 2, kan hier gesproken worden van een theofanie: JHWH Zelf verschijnt hier.

[15] Goslinga, Korte verklaring der Heilige Schrift. Richteren I, 66; Le Roux, De prediking van het Oude Testament. Richteren, 79; C.F. Keil en F. Delitzsch, Commentary on the Old Testament In Ten Volumes Volume II Joshua, Judges, Ruth, I & II Samuel, Commentary on the Old Testament 2 (Grand Rapids  Mi.: William B. Eerdmans Publishing Company, 1976), 263.

[16] Bette, Brink, van den, en Paul, SBOT 3, 307.

[17] Vonk, Richteren, Ie:398–99.

[18] Ernst Jenni en Claus Westermann, red., Theologisches Handwörterbuch zum Alten Testament: zwei Bände; THAT. Bd. 2: ʾNeʾum – terāfim, 3., durchges. Aufl, vol. 2 (München: Kaiser, 2004), 903.