Gemeenschap met God

Exegese van 1 Johannes. Een artikel geschreven door student T. van Bale

Inleiding

Tijdens de colleges exegese Nieuwe Testament stond 1 Johannes centraal. Tijdens meerdere colleges werd er gesproken over en ge-exegetiseerd vanuit de eerste Johanneïsche brief. Het eerste en tweede hoofdstuk zijn tijdens deze colleges behandeld.

Wanneer de boodschap van 1 Johannes kort zou moeten worden samengevat zou het hoofdthema ‘gemeenschap met God’ kunnen zijn. Van den Brink stelt dat Johannes wil dat zijn lezers er zeker van zijn dat God door hun blijvende relatie met Hem in hen woont (2,28; 5,13).[2] De titel van deze essay sluit aan bij deze visie. Deze essay zal dieper ingaan op 1 Johannes 3,18 tot en met 1 Johannes 4,6. In dit essay zal allereerst de Griekse tekst en de eigen gemaakte vertaling worden gegeven.

De Griekse tekst zal niet per vers voorzien worden van op- en aanmerkingen. Bijzonderheden voor de exegese komen verderop aan de orde. Vervolgen zal er de situationele context, de tijd en plaats van de tekst worden beschreven om af te sluiten met voorlopige conclusies die kunnen uitlopen op een preek.

Om zo diep deze bekende teksten in te mogen duiken is een zegen. Veel woorden zijn bekend, maar juist deze bekendheid kan ook voor een bepaalde leesblindheid zorgen.

Tijdens de colleges kwamen er vaak tijdens het gesprek ook andere associaties op naar aanleiding van het bestudeerde. De rijkdom van de Schrift zorgt dat de mens nooit uitgeput raakt!

Griekse Tekst

1 Johannes 3,18-24

18τεκνία μου, μὴ ἀγαπῶμεν λόγῳ μηδὲ γλώσσῃ, ἀλλ̓ ἔργῳ καὶ ἀληθείᾳ.

19 καὶ ἐν τούτῳ γινώσκομεν ὅτι ἐκ τῆς ἀληθείας ἐσμέν. καὶ ἔμπροσθεν αὐτοῦ πείσομεν τὰς καρδίας ἡμῶν,

20 ὅτι ἐὰν καταγινώσκῃ ἡμῶν ἡ καρδία, ὅτι μείζων ἐστὶν ὁ Θεὸς τῆς καρδίας ἡμῶν, καὶ γινώσκει πάντα.

21 ἀγαπητοί, ἐὰν ἡ καρδία ἡμῶν μὴ καταγινώσκῃ ἡμῶν, παρρησίαν ἔχομεν πρὸς τὸν Θεόν,

22 καὶ ὃ ἐὰν αἰτῶμεν, λαμβάνομεν παῤ αὐτοῦ, ὅτι τὰς ἐντολὰς αὐτοῦ τηροῦμεν, καὶ τὰ ἀρεστὰ ἐνώπιον αὐτοῦ ποιοῦμεν.

23 καὶ αὕτη ἐστὶν ἡ ἐντολὴ αὐτοῦ, ἵνα πιστεύσωμεν τῷ ὀνόματι τοῦ υἱοῦ αὐτοῦ Ἰησοῦ Χριστοῦ, καὶ ἀγαπῶμεν ἀλλήλους, καθὼς ἔδωκεν ἐντολὴν ἡμῖν.

24 καὶ ὁ τηρῶν τὰς ἐντολὰς αὐτοῦ ἐν αὐτῷ μένει, καὶ αὐτὸς ἐν αὐτῷ. καὶ ἐν τούτῳ γινώσκομεν ὅτι μένει ἐν ἡμῖν, ἐκ τοῦ Πνεύματος οὗ ἡμῖν ἔδωκεν.

1 Johannes 4,1-6

1 Ἀγαπητοί, μὴ παντὶ πνεύματι πιστεύετε, ἀλλὰ δοκιμάζετε τὰ πνεύματα, εἰ ἐκ τοῦ Θεοῦ ἐστίν· ὅτι πολλοὶ ψευδοπροφῆται ἐξεληλύθασιν εἰς τὸν κόσμον.

2 ἐν τούτῳ γινώσκετε τὸ Πνεῦμα τοῦ Θεοῦ· πᾶν πνεῦμα ὃ ὁμολογεῖ Ἰησοῦν Χριστὸν ἐν σαρκὶ ἐληλυθότα ἐκ τοῦ Θεοῦ ἐστί·

3 καὶ πᾶν πνεῦμα ὃ μὴ ὁμολογεῖ τὸν Ἰησοῦν Χριστὸν ἐν σαρκὶ ἐληλυθότα ἐκ τοῦ Θεοῦ οὐκ ἔστι· καὶ τοῦτό ἐστι τὸ τοῦ ἀντιχρίστου, ὃ ἀκηκόατε ὅτι ἔρχεται, καὶ νῦν ἐν τῷ κόσμῳ ἐστὶν ἤδη.

4 ὑμεῖς ἐκ τοῦ Θεοῦ ἐστέ, τεκνία, καὶ νενικήκατε αὐτούς· ὅτι μείζων ἐστὶν ὁ ἐν ὑμῖν ἢ ὁ ἐν τῷ κόσμῳ.

5 αὐτοὶ ἐκ τοῦ κόσμου εἰσί. διὰ τοῦτο ἐκ τοῦ κόσμου λαλοῦσι, καὶ ὁ κόσμος αὐτῶν ἀκούει.

6 ἡμεῖς ἐκ τοῦ Θεοῦ ἐσμέν· ὁ γινώσκων τὸν Θεόν, ἀκούει ἡμῶν· ὃς οὐκ ἔστιν ἐκ τοῦ Θεοῦ, οὐκ ἀκούει ἡμῶν. ἐκ τούτου γινώσκομεν τὸ πνεῦμα τῆς ἀληθείας καὶ τὸ πνεῦμα τῆς πλάνης.[3]

Werkvertaling

1 Johannes 3,18-24

18 Kinderen, laten wij niet liefhebben met het woord of met de tong, maar in werken en waarheid.

19 En aan deze dingen zullen wij weten dat wij in de waarheid zijn. En voor Hem zullen wij ons hart overtuigen.[4]

20 Want wanneer ons hart ons veroordeeld, (want) God is groter dan ons hart en Hij weet alles/meer.[5]

21 Geliefden, als/indien het hart van ons niet veroordeeld, wij hebben vrijmoedigheid om tot God te gaan.

22 En wat wij ook vragen, wij zullen (het) van Hem ontvangen, omdat wij (ons) houden aan Zijn geboden en doen wat Hij wil.

23 En dit is Zijn gebod: dat wij geloven (in) de Naam van Zijn Zoon, Jezus Christus en van elkaar houden zoals Hij ons het gebod gegeven heeft.

24 En wie zich houden aan de geboden van Hem, blijft in Hem en Hij in hem. En met deze dingen kennen wij dat Hij in ons blijft, aan de Geest Die Hij ons gegeven heeft.

1 Johannes 4,1-6

1 Geliefden, jullie moeten niet iedere geest geloven, maar jullie moeten de geesten testen of die uit God zijn; want er zijn veel valse profeten in de wereld uitgegaan.

2 Aan deze dingen herkennen jullie de Geest van God: iedere geest die belijdt dat Jezus Christus in het vlees gekomen is, is uit God.

3 en iedere geest die niet belijdt dat Jezus van God kwam, is niet uit God. Deze is de antichrist van welke jullie gehoord hebben dat hij komt, en hij is nu op dit ogenblik in de wereld.

4 Jullie zijn van God, kinderen, en jullie hebben hen overwonnen, want Hij die in jullie is (zijnde) is groter dan hij de (zijnde) wereld.

5 Zij zijn uit de wereld, daarom spreken zij uit de wereld en de wereld luistert naar hen

6 Wij zijn vanuit God. Een ieder wie God kent, luistert naar ons; wie niet uit God is, luistert niet naar ons. Door deze dingen kennen wij de Geest van de waarheid en de geest van de dwaling.

Auteurschap, situationele context, tijd en plaats van de tekst

De schrijver begint door te zeggen dat hij een ooggetuige is geweest van het leven van Jezus Christus (1 Joh.1,1-4). Daarom kan wel gezegd worden dat vrij algemeen wordt aanvaard dat de schrijver dezelfde is als de auteur van het evangelie naar Johannes.[6] [7] Er zijn ook vele overeenkomsten te vinden, zowel in taalgebruik als in sfeer en stijl.[8]

Als datering wordt door de meeste uitleggers de periode 80-95 n.Chr. gegeven. De ene uitlegger gaat meer naar het begin van deze periode (Carson & Moo) en de andere uitlegger meer richting eind jaren 80 begin jaren 90 n.Chr. (Lalleman en Bette).[9]

De apostel Johannes heeft het evangelie gebracht van waaruit meerdere gemeentes in Klein Asia zijn ontstaan.[10] Deze gemeentes werden bedreigd door dwalingen die met name gnostisch van aard zijn. Deze gemeentes zijn Johannes lief, hij heeft er een bijzondere band mee, hij spreekt ze ook aan met τεκνία, kinderen.[11] Verkeerde ideeën over Jezus Christus kwamen de gemeente binnen die een tegenstelling maakten tussen enerzijds het geestelijke leven en anderzijds het aardse leven. De ziel zou gevangen zitten in een minderwaardig lichaam en komt pas tot ‘leven’ als deze bevrijdt zou zijn van dit lichaam doordat het lichaam sterft. De dood zou dan een verlossing zijn. Deze gedachten voeren terug naar de filosoof Plato (427-347 v.Chr.).

De dwaalleraren waren in het verleden lid van de gemeenten waaraan Johannes schrijft. Zij kenden de prediking van de apostel (1 Joh.2,18-19) en daarom kan Johannes ook zeggen: ‘… iedere geest die belijdt dat Jezus Christus in het vlees gekomen is, is uit God en iedere geest die niet belijdt dat Jezus van God kwam, is niet uit God. Deze is de antichrist van welke jullie gehoord hebben dat hij komt, en hij is nu op dit ogenblik in de wereld.’ (4,2-3)[12]

Literaire context

Brieven komen in het Nieuwe Testament veel voor. Denk maar aan de vele brieven van Paulus. De twee kortste brieven van Johannes (2 en 3 Johannes) komen het dichtstbij de briefvorm zoals deze in de eerste eeuw gebruikelijk was.[13]

De brieven van Johannes kenmerken zich door enkele thema’s: God is licht, God is liefde en God is leven. Om in het Licht te wandelen, zal er een voortdurende belijden van de zonde moeten plaatsvinden. De reiniging door het bloed van Christus is nodig.

God is liefde en daarom moeten ook zijn kinderen in deze liefde wandelen. Johannes zegt het heel scherp: ‘Wie niet liefheeft, kent God niet, want God is liefde.’ (1 Joh.4,7).

Leven uit en door de Geest begint met de geestelijke wedergeboorte. De geestelijke wedergeboorte vindt plaats door geloof in Jezus Christus.

De eerste brief van Johannes heeft meerdere thema’s, liefde, licht, waarheid, blijven, geboden, gebed en zonde keren op onregelmatige momenten terug. Brown en Floor nemen de woorden ‘dit is’ als markeerpunten en komen dan tot de volgende verdeling:

1,1-4                Inleiding

1,5-3,10           eerste hoofddeel: het licht

3,11-4,21         tweede hoofddeel: de liefde

5,1-12              samenvatting

5,13                 eerste slot

5,14-21            epiloog[14]

Voor deze essay gaat het voornamelijk over wat Brown het tweede hoofddeel noemt: de liefde. Hoe men het ook wil indelen, Lalleman merkt terecht op dat er waarschijnlijk geen ander bijbelboek is waarbij de onduidelijkheid zo groot is als bij 1 Johannes.[15]

Voorlopige conclusies/uitwerking

In dit gedeelte zal ik proberen een meer lopend verhaal te maken van 1 Johannes 3,18 – 4,6 richting de exegese. Compleet is het zeker niet, er valt nog veel meer over te zeggen, maar dit essay kan niet eindeloos lang worden. Het onderstaande wil slechts een bouwsteen zijn voor een preek.

1 Johannes 3,18-24

Johannes schrijft aan het slot van het derde hoofdstuk dat zijn ‘kinderen’ voortdurend lief moeten hebben, niet met mooie woorden, dat deden de dwaalleraars (zie ook 1,6.8.10), maar met concrete daden. Ook Jacobus maakt onderscheid tussen woord en daad (Jak.1,25; 2,12.13.15-17). Johannes leg veel nadruk op de aspecten van deze daden: verbondenheid met God en kennis van God.[16]

Ze moeten dit wel met een oprecht hart doen: in waarheid. Het overtuigen (πείσομεν) staat in het futurum, maar het heeft naast het staan van de gelovigen voor de rechterstoel van God (zie 1 Joh.2,28 en 4,17) ook te maken met het heden, zie ook vers 22.

De waarheid uit vers 19 heeft betrekking op het liefhebben van vers 18.

Gods vergeving is groter dan het aangeklaagde geweten. Met alle moeilijkheden die vers 19 en 20 ons geven is dit wel de kern. God kent Zijn kinderen door en door, Hij kent de diepste overwegingen en motieven (Ps.103,13; Joh.21,17), en Zijn vergeving is altijd meer.

Mochten de lezers nu vrees en zelfverwijt krijgen, na het voorgaande zou dit zomaar kunnen, stelt Johannes ze gerust: geliefden (ἀγαπητοί). Als er rust en vrede is in hun hart, in hun leven (vgl. Rom.5,1-2) dan is er sprake van een vertrouwensrelatie met God. Wanneer de christen zichzelf niet langer veroordeelt, is er ruimte om met een gerust hart tot God te naderen. Wat een diepe, indringende, maar vooral pastorale woorden gebruikt Johannes hier! Velen die worstelen met vragen zoals ‘mag ik wel Gods kind zijn’, enz. worden hier getroost: je mag ἀγαπητοί zijn.

Volgens Lalleman vormen de verzen 21-22 een chiasme:

A          Als ons hart ons niet meer veroordeelt (21a)

B          Hebben wij vrijmoedigheid tegenover God (21b)

B          En wat we ook maar vragen ontvangen we van Hem (22a)

A          Omdat we zijn geboden houden en doen wat Hij wil (22b)

Het is hoe dan ook duidelijk dat ontvangen samengaat met vragen. Ook hier draait het om Jezus Christus. Wanneer het past binnen Zijn wil en Zijn wens ((1 Joh.5,15) zal Hij het geven. We mogen vrijmoedig tot Hem naderen in ons gebed. Het bidden staat onder de belofte van verhoring en die belofte komt van Jezus Christus Zelf![17]

De verhoring van de gebeden staat dan ook in het kader van de gehoorzaamheid. Beiden horen onlosmakelijk bij elkaar. Heel treffend is dat Johannes hier eigenlijk zegt dat gehoorzaamheid de nieuwe manier van leven is, dit staat tegenover het ‘slaafse’ volgen van de wet. Het moet uit het hart komen.

Johannes geeft direct opvolgend weer wat het gebod is: geloven in Jezus Christus. Opvallend is dat het werkwoord geloven πιστεύσωμεν in de aoristusvorm staat: de gelovigen zijn op een eerder moment (een stip in de tijd) gaan geloven, op een bepaald moment zijn ze tot erkenning van Jezus Christus als Zoon van God gekomen. Deze Zoon van God was (is) meer dan een Rabbi, Hij is Diegene door wie de deur naar de werkelijkheid van God geopend is. Dat dit geloof ook gevolgen heeft is duidelijk: we moeten elkaar liefhebben. Dit liefhebben staat in de preasensvorm (ἀγαπῶμεν), met andere woorden, dit liefhebben moet voortdurend plaatsvinden, niet slechts eenmaal, maar het moet een levensstijl zijn. De Heere Jezus heeft dit gegeven (aoristusvorm) op een bepaald moment in de tijd, zie ook Joh.13,34-35; 15,12).

            Wie zich aan deze geboden houdt, blijft in Christus en Hij in hem. Het is een gemeenschap met Hem. Niet eenmaal, niet af en toe wanneer het ons zo uitkomt, maar voortdurend. Vanuit het nieuwe leven, het opnieuw geboren zijn (zie 1 Joh.3,9.14), kan het niet anders zijn dan dat de christen zich houdt aan Zijn geboden. Dat Christus weet dat de mens dit niet alleen kan blijkt ook uit het geven van de Heilige Geest. Ook hier wordt een aoristusvorm gebruikt (ἔδωκεν), een gebeurtenis in het verleden, die ook vandaag blijft en door de gelovigen ervaren wordt (μένει). De Heilige Geest leert ons om met ons hele hart in Christus te geloven, Gods geboden te onderhouden en de broeders en zusters lief te hebben.

De Heilige Geest is een ervaringswerkelijkheid voor de christen. In 1 Johannes 2,20 lezen we dat de christen gezalfd is door de Heilige Geest. Die zalving treedt op als een persoon door de christenen te onderwijzen, zodat zij de waarachtige God en Zijn Zoon Jezus Christus naar waarheid kennen (1 Joh.2,27; verg. Joh.6,45). Dat Hij in ons blijft weten we door de Geest die Hij ons heeft gegeven (1 Joh.3,24b). En God heeft ons laten delen in Zijn Heilige Geest, vandaar dat het belijden van Jezus Christus geldt als criterium om de Geest die uit God is te herkennen (1 Joh.4,2-3,13).[18]

1 Johannes 4,1-6

De oproep tot geloof in hoofdstuk 3 wordt gevolgd door een waarschuwing: er zijn meerdere geesten en de verschillende geesten moeten getest worden. De vraag rijst: wat/wie zijn deze andere geesten? Hoe herken je de goede, de Heilige Geest? Volgens Van den Brink en de Jonge is het een menselijke geest die geïnspireerd is door God óf door de satan; door de Heilige Geest of door een demonische geest.[19] Lalleman zegt iets soortgelijks wanneer hij schrijft: ‘Het meervoud ‘geesten’ zal doelen op de diverse uitingen van hetzij de geest van de antichrist, hetzij Gods heilige Geest. Altijd bereiken die uitingen ons echter door middel van mensen.’[20] Deze geesten moeten getest/getoetst worden en de vraag moet gesteld worden: is deze profeet ‘uit God’ (zie 1 Joh.3,10) of niet?

De valse profeten zijn de valse leraren. Deze rondreizende ‘predikers’ vertelden een valse boodschap. Terecht stelt Lalleman dat binnen het woord ψευδοπροφῆται de nadruk ligt op vals. Dat er dwaalleraren zouden komen had de Heere Jezus Zelf al voorzegt (Mt.7,15; 24,11.24).[21] Ook de apostel Paulus en Petrus hebben hiervoor al gewaarschuwd (Hnd.20,29.30; 2 Pe.2,21). Overigens waren valse profeten bij het volk al eerder bekend. Ook in het Oude Testament komen we deze tegen (zie Dt.13,1-5; 18,14-22).

Wellicht dat Johannes de groep voor ogen heeft die eerder al uit de gemeente vertrokken zijn (1 Joh.2,18-19).

            Het belang van het toetsen en de noodzakelijkheid hiervan heeft Johannes genoemd, nu geeft hij aan hoe men dit moet doen: door te toetsen of men belijdt dat Jezus Christus als mens gekomen is. Gods Zoon is werkelijk mens geworden, niet een of andere geest, maar echt mens! ‘In het vlees gekomen is’ (Ἰησοῦν Χριστὸν ἐν σαρκὶ ἐληλυθότα) belangrijk om op te merken is dat het werkwoord ᾽komen᾽ (ερχομαι) in het perfectum staat: de gebeurtenis in het verleden heeft een blijvende betekenis voor vandaag. Het echt mens zijn van Jezus Christus is onopgeefbaar! Johannes spreekt hier duidelijk: Jezus van Nazareth, een mens van vlees en bloed (Joh.1,14) is dé Gezalfde, dé Christus. De dwaalleraren ontkenden dit.

            Vers 3 is de negatieve kant van vers 2: iedere geest die dit niet belijdt, is niet uit God. Dit is de antichrist. Johannes laat hier indringend merken: wanneer je, zoals de dwaalleraren, zegt dat Jezus Christus niet in het vlees gekomen is, je tot de antichrist behoort. Dit zijn stellige en straffe woorden. Christus belijden, zonder Zijn menselijke natuur te belijden is onmogelijk.[22] Deze antichrist is niet alleen komende, maar hij is er al. Johannes schrijft dit er nevenschikkend bij καὶ νῦν ἐν τῷ κόσμῳ ἐστὶν ἤδη.. Wanneer Jezus geen echt mens zou zijn geweest, zouden wij niet echt verlos zijn!

            τεκνία, kinderen. Niet zoals de HSV ‘lieve kinderen’, maar kinderen. Zie ook voetnoot 11. Echter, mocht men nu bang zijn geworden: dit is niet nodig! God is groter, Hij is groter dan de antichrist, groter dan de wereld.[23] ‘Want Hij die in jullie is’, slaat uiteraard op de Heilige Geest. De duivel heeft wel macht en kracht, maar tegen God is hij niet opgewassen. Dit mag ook tot troost zijn voor de christenen.

            De uit de wereld zijde, zie voor wereld ook noot 23, vormt een schakel tussen vers 4 en vers 5. De dwaalleraars, de valse profeten (uit vers 1) en de antichristen (1 Joh.2,18) staan in contrast met ὑμεῖς, ‘jullie’ uit vers 4 en sluit weer aan bij het ἡμεῖς ‘wij’ uit vers 6. De wereld, de mens zonder God, heeft een luisterend oor bij de dwaalleraren en valse profeten. De wereld spreekt immers dezelfde taal! Het lijkt erop dat de valse profeten en de antichristen de meerderheid vormen, de overhand hebben op de ‘ware kerk’, want de ‘wereld luistert naar hen’. Johannes en de kerk, de gemeenten, zijn in de minderheid. Terecht en treffend zegt Lalleman dan: ‘Gelukkig bepaalt het getal nooit wie gelijk heeft’.[24]

            ‘Wij’ zijn van God’. Johannes zet de gelovigen tegenover de dwaalleraren. De gelovigen bij Johannes zijn uit God, zijn van God. Er bestaat een verband tussen de boodschappers, de boodschap en de hoorders. Degenen die de boodschap van Johannes herkennen als van God door ernaar te luisteren, kennen God. Zij zijn als de schapen die luisteren naar Zijn stem (Joh.10). Echter, wie niet uit God is, luistert ook niet naar de boodschap, door God verkondigd door Johannes en de anderen.[25] Zij gaan hun eigen wegen, zij luisteren naar de anderen. Johannes sluit deze pericoop, of dit gedeelte af met de opmerking dat luisteren naar het Woord alleen komt doordat de Heilige Geest in hen is (zie ook Joh.14,17; 15,26; 16,13). Wie niet naar de apostel luisteren, staan onder invloed van de geest die misleidt en doet verdwalen (zie ook 1 Joh.1,8; 2,26; 3,7; Ef.2,2; 1 Tim.4,1).

Literatuur

Baum, Armin, en Rob Houwelingen, van. Theologie van het Nieuwe Testament in twintig thema’s. Utrecht: KokBoekencentrum Uitgevers, 2019.

Bette, J. C., G. Brink, van den, H. Courtz, en G. A. Veelen, van. SBNT Studiebijbel 9: Hebreeën tot en met Judas. Tweede, Ongewijzigde druk 2000. Studiebijbel Nieuwe Testament  SBNT. Veenendaal: Koninklijke Van de Garde, 1988.

Carson, D. A., en Douglas J. Moo. An Introduction to the New Testament. 2nd edition. Grand Rapids, Mich: Zondervan, 2005.

Greijdanus, S. Kommentaar op het Nieuwe Testament XIII. De brieven van de apostelen Petrus en Johannes, en de brief van Judas. Amsterdam: H. A. van Bottenburg, 1929.

Jonge, de, M. De prediking van het Nieuwe Testament. De brieven van Johannes. Derde. Nijkerk: Uitgeverij G.F. Callenbach, 1978.

Lalleman, Pieter. J. 1,2 en 3 Johannes. Brieven van een kroongetuige. Commentaar op het Nieuwe Testament. Kampen: Kok, 2005.

Murre, Johan. Lexicon Nieuwe Testament. Tweede, 2010. Vught: Skandalon, 2009.


[1] Deze kerkelijke opleiding is naast de masteropleiding Herbronning Gereformeerde Theologie (HGT) aan de Theologische Universiteit Apeldoorn (TUA)

[2] J. C. Bette e.a., SBNT Studiebijbel 9: Hebreeën tot en met Judas, Tweede, ongewijzigde druk 2000, Studiebijbel Nieuwe Testament  SBNT (Veenendaal: Koninklijke Van de Garde, 1988), 665–66.

[3] Vanuit de Nestle-Aland 28

[4] Veel vertalingen kiezen voor verzekeren (SV), geruststellen (HSV), toch ligt de betekenis van πειθω meer in de richting van ‘zich laten overtuigen/overreden’. Zie: Johan Murre, Lexicon Nieuwe Testament, Tweede, 2010 (Vught: Skandalon, 2009), 615.

[5] Het Grieks van de verzen 19 en 20 is onhelder. Hier is al veel over geschreven, maar dit laat ik nu liggen. Mijn vertaling wijkt wel iets af van de HSV. Mijn vertaling sluit meer aan bij de vertaling van Lalleman:

19 En hierdoor zullen wij weten dat we uit de waarheid zijn; en wij zullen voor Hem ons hart overtuigen

20 wanneer het hart ons veroordeelt; want God is groter dan ons hart en weet alle dingen.

 Pieter. J. Lalleman, 1,2 en 3 Johannes. Brieven van een kroongetuige, Commentaar op het Nieuwe Testament (Kampen: Kok, 2005), 180.

[6] De grote overeenkomsten met het vierde evangelie en met name 1 Johannes wijst feitelijk slechts één kant op: de apostel Johannes is de menselijke auteur van de drie brieven. Zie o.a:

D. A. Carson en Douglas J. Moo, An Introduction to the New Testament, 2nd edition (Grand Rapids, Mich: Zondervan, 2005), 670–71; Lalleman, 1,2 en 3 Johannes, 16.

[7] Alleen de Jonge laat het auteurschap van Johannes in het midden: ‘Met nadruk (!) zij nog eens onderstreept, dat hiermee geen enkele uitspraak is gedaan ten aanzien van het auteurschap van het evangelie of de brieven van Johannes..’ M. Jonge, de, De prediking van het Nieuwe Testament. De brieven van Johannes, derde (Nijkerk: Uitgeverij G.F. Callenbach, 1978), 28.

[8] Hoewel de naam van de apostel Johannes in dit boek niet voorkomt.  Bette e.a., SBNT 9, 665.

[9] Lalleman, 1,2 en 3 Johannes, 42; Carson en Moo, An Introduction to the New Testament, 676; Bette e.a., SBNT 9, 666.

[10] Het waren gemeenten van christenen die ontstaan waren uit de heidenen in Klein Azië. We weten dat daar christelijke kerken in plaatsen als Smyrna, Sardes, Laodicea en Milete waren. Waarschijnlijk hebben de christenen in Efeze de brief ook ontvangen. Zie verder:

S. Greijdanus, Kommentaar op het Nieuwe Testament XIII. De brieven van de apostelen Petrus en Johannes, en de brief van Judas (Amsterdam: H. A. van Bottenburg, 1929), 378–90; Lalleman, 1,2 en 3 Johannes, 35; Carson en Moo, An Introduction to the New Testament, 677.

[11] τεκνία is een vriendelijke aanspreekvorm, en wordt behoudens een enkele keer door Paulus (Gal.4,19), alleen door Johannes gebruikt. Johannes drukt hiermee uit dat hij de gemeente ziet als zijn geestelijke kinderen. Het drukt zeker geen infantiliteit uit. Murre, Lexicon Nieuwe Testament, 762.

[12] Lalleman werkt deze gedachte verder uit, maar gezien het doel van deze essay laat ik dit liggen. Zie Lalleman, 1,2 en 3 Johannes, 25–32.

[13] Lalleman, 9.

[14] Lalleman, 43–44.

[15] Lalleman, 43.

[16] De verzen 19-20 zijn lastig te vertalen, zie ook noot 5. De discussie rondom deze verzen werk ik nu niet verder uit. Terecht merkt Greijdanus op dat ὃτι ook vertaald kan worden met ‘omdat’. Dan krijg je de vertaling: omdat als het hart ons veroordeelt, (omdat) God meer is dan ons hart en Hij alle dingen kent.’

Greijdanus, Kommentaar op het Nieuwe Testament XIII. De brieven van de apostelen Petrus en Johannes, en de brief van Judas, 481.

[17] Bette e.a., SBNT 9, 727.

[18] Armin Baum en Rob Houwelingen, van, Theologie van het Nieuwe Testament in twintig thema’s (Utrecht: KokBoekencentrum Uitgevers, 2019), 214.

[19] Bette e.a., SBNT 9, 729; Jonge, de, De prediking van het Nieuwe Testament. De brieven van Johannes, 181.

[20] Lalleman, 1,2 en 3 Johannes, 185.

[21] Lalleman, 185.

[22] Zie ook NGB 18 ‘Deze heeft de gestalte van een dienstknecht aangenomen en aan de mensen gelijk geworden (Filip.2,7) door echt menselijke natuur werkelijk aan te nemen met al haar zwakheden, uitgezonderd de zonde.’ en Artikel 19 ‘Wij geloven dat de Persoon van de Zoon door deze ontvangenis onafscheidelijk verenigd en verbonden is met de menselijke natuur. Er zijn dus geen twee zonen van God en geen twee personen, maar twee naturen verenigd in één Persoon, waarbij elke natuur haar onderscheiden eigenschappen behoudt.’ Ook de Heidelberge Catechismus spreekt hierover in Zondag 14 en Zondag 18.

[23] Denk ook maar aan de term: vorst van de wereld (Joh.12,31) het woordje κόσμος kan ook sieraad, versiersel, (wereld)ordening, orde, heelal en mens/wereld betekenen. Het draagt in ieder geval de morele betekenis in zich voor de mens of mensheid zonder of tegenover God, daarom kan de Heere Jezus ook zeggen dat Hij niet van deze wereld is (Joh.8,23).

[24] Lalleman, 1,2 en 3 Johannes, 188.

[25] Johannes spreekt hier niet alleen namens hemzelf, maar namens de kring van apostelen