Leren liefhebben

Een artikel geschreven door ds. R. van der Wolf

Verbondsrelatie

Wanneer onze kleine kinderen de kerk ingedragen worden en daar het teken en zegel van het verbond mogen ontvangen, worden ze in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest onder Gods naam gebracht. Uiteindelijk is dat het ook, wat de verbondssluiting bedoelt: leven onder de naam van de HERE, die het leven geschapen heeft en het tot zijn bestemming wil brengen. Een bestemming, die in de Schrift zo onder woorden is gebracht: “Wij allen, die met onbedekt gezicht de heerlijkheid van de Heere als in een spiegel aanschouwen, worden van gedaante veranderd naar hetzelfde beeld, van heerlijkheid tot heerlijkheid, zoals dit door de Geest van de Heere bewerkt wordt.[1] In dit Schriftwoord komt een levenslang proces naar voren, waarin het gedoopte kind steeds meer leert begrijpen en ervaren van wat het zeggen wil, dat het onder de naam van de HERE zelf gebracht is. Anders gezegd: het kind leert de relatie begrijpen waarin het geplaatst is. De relatie met de drie-enige God, die aan dit kind zijn liefde heeft verklaard en zijn belofte heeft meegegeven, opdat het deze God zou “aanhangen, vertrouwen en liefhebben met heel het hart, heel de ziel, heel het verstand en alle krachten.”[2] Heel de mens mag op God betrokken leven. Daar mag zijn liefde naar uitgaan: naar God. En naar de naaste omwille van God.

Liefdesrelatie

Onder de naam van de HERE moeten de kinderen daarom leren de HERE te kennen en lief te hebben. Een levenslang proces, dat begint bij de geloofsopvoeding vanaf de wieg waarin ouders een kindje zien liggen dat onder de naam van de HERE is gebracht. In die naam zullen ze dan ook hun kind onderwijzen en begeleiden, om het te leren verstaan wat dat is: onder de naam van de HERE leven en in de relatie tot de levende God je plek in te mogen nemen. Zelf daar nog altijd mee bezig, delen ze hun kennis en liefde mee aan de kinderen die hun zijn toevertrouwd. Zo beloven ouders dat ook.[3] Dat wil zeggen, dat ze hun kinderen niet alleen de bijbel zullen voorlezen, maar de bijbel ook zullen voorleven in de wijze waarop ze hun onderlinge huwelijks- en gezinsleven inrichten en onderhouden en in de keuzes die ze maken, binnen hun eigen relatie met God. Heel het leven is namelijk betrokken op God, waarin de liefde het eerste en grote gebod is. Alles mag daarop gericht zijn. Ook de opvoeding dus, die niet sec het welzijn en de ontplooiing van het (individuele) kind voor ogen heeft, maar het kind-in-zijn/haar-relatie-tot-God. Een relatie die gestempeld en gekenmerkt wordt door de liefde. Niet vanuit een blinde gehoorzaamheid, maar als een dankbaar leven dat zijn blijdschap vindt in de HERE zelf.

Gemeenschap

Onder de naam van God leren de kinderen op deze manier in gemeenschap te leven. Er zijn er meer, die ertoe zijn bestemd om naar het beeld van Christus vernieuwd te worden.[4] De kring is groter. Het gezin maakt deel uit van de gemeente, waar het kind door de doop in is ingelijfd.[5] Het is één volk, onderweg naar zijn bestemming. En daarom wordt de zorg voor dit individuele kind dan ook gedeeld met de gemeente er omheen. Het is een gezamenlijke verantwoordelijkheid, waarin de zorg samen wordt gedragen, onder de leiding en het toezicht van het ambt. Heel de gemeente is daarbij betrokken. In die kring is het kind ook ten doop gehouden. In diezelfde kring mogen de kinderen de zorg en de toerusting dan ook krijgen en ervaren die nodig is om hun eigen plaats in de liefdesrelatie in te nemen. Het kerkelijk onderwijs is daarom ook geen verlengstuk van de opvoeding thuis, maar de opvoeding thuis is ingebed in heel de procesgang van de gemeente, die als volk-onderweg-naar-de-heerlijkheid, samen mag groeien in de liefde tot de HERE met Wie het zich in een eeuwig samenzijn verheugt. De kerk is als een onderwezen en onderwijzend volk op weg naar de eenheid met haar HERE. In dat kader vindt ook de catechese plaats.

Doelstelling

De wat korte vooropmerkingen waar dit artikel mee begonnen is, zijn nodig om de doelstelling van de catechese scherp te krijgen. Juist op dat punt – de doelstelling – is er behoefte om over de catechese na te denken. We staan wat dat betreft gelukkig niet aan het begin en zeker niet alleen. Het jongste, uitvoerige basisboek van Jos Kock en Wim Verboom e.a.[6] heeft een rijke inhoud, waar het om de doelstelling gaat, die al eerder door Verboom[7] vanuit de visie op het verbond is omschreven. Ik geef uit het eerstgenoemde boek de volgende definitie weer: “Jongerencatechese is de catechese aan de kinderen en de jongeren van de christelijke gemeente, die hen – vervlochten met de opvoeding thuis en in relatie tot de samenwerking met andere vormen van geloofsonderricht – in een leerproces brengt dat leidt tot het beantwoorden van het verbond en hen dus leert als gedoopte christenen en toegewijde gelovigen te leven.[8] Hierbij gaat het dus om het antwoord binnen het verbond in een toegewijd leven. Heel kort samengevat zouden we hetzelfde ook zo kunnen zeggen: het gaat om God leren liefhebben, als het eerste en grote gebod en de naaste leren liefhebben omwille van God. Zoals het leven en de opvoeding thuis op die liefde tot God gericht is, zo moet ook het leven en de opvoeding in de gemeente op die liefde tot God gericht zijn. En daaraan is het kerkelijk onderwijs – de catechese – dienstbaar. Dat is het doel: de jongeren helpen groeien in hun persoonlijke en gezamenlijke relatie met de HERE. Daarin spelen drie aspecten binnen het onderwijs een rol: het cognitieve, het affectieve en het actieve.[9]

Cognitief

Wanneer we spreken over het cognitieve aspect van de catechese, hebben we het over de kennis als zodanig. Kennis van de Schrift allereerst, waarin de HERE Zijn liefde en daden bekendmaakt en de weg laat zien die Hij in en door Christus is gegaan. Ik kom daar nog op terug, omdat deze kennisinhoud in eerdere jaren bij de catechisanten verondersteld kon worden, maar tegenwoordig op veel plaatsen aanmerkelijk minder is geworden dan vroeger.[10] Dat hangt samen met het ontbreken van verantwoord bijbelonderwijs op de scholen.[11] Dit mag leiden tot de vraag, of de kennis van de Schrift zelf in bepaalde catechesemethodes voldoende aandacht krijgt.[12] De methode, om catechisanten door invuloefeningen tot een bepaalde begripskennis van de catechismus te brengen, is niet alleen ver achterhaald[13], maar heeft ook geen oog voor de actualiteit waarin het de catechisanten vergaand aan Schriftkennis begint te ontbreken.[14] Er is meer nodig, niet alleen vanwege de visie op het verbond, maar ook vanwege het gebrek aan kennis én vanwege de voortgaande didactische inzichten, dan het vroegere gebruik om onder leiding van de catecheet en op zijn aanwijzing klassikaal een ‘lesje te maken’[15].  Dit aspect zal bij het affectieve aspect van de doelstelling nogmaals benadrukt worden, maar de band met de Schrift is in bestaande methodes vervaagd tot een vooronderstelde kennis die er niet (meer) is. De catechismus zelf, die de ‘leer van de verlossing’ samenvat, heeft in het kerkelijk onderwijs van vandaag bepaald ondersteuning nodig vanuit de Schriften, willen de catechisanten deze ‘leer van de kerk’ ook werkelijk willen kunnen kennen en uitdiepen. Want het gaat er toch om de jongeren van de gemeente God te leren liefhebben, die zich in Zijn Woord bekendmaakt.

Affectief

Daarop inhakend, is het tweede aspect van evenveel belang als het eerste. Het gaat niet om parate kennis van teksten of vragen en antwoorden als zodanig.[16] Het gaat erom, de jongere te helpen zich deze kennis toe te eigenen in de gezamenlijke en persoonlijke relatie die God met de doop heeft bevestigd en verzegeld. Het gaat om God leren lief te hebben. De catechese mag, als middel van de Heilige Geest, aan die geweldige verhouding dienstbaar zijn en bijdragen. Daarom is niet alleen van belang dat de catecheet de jongeren leert, hoe ze door hun kennis in die liefde tot God mogen en kunnen groeien, maar is ook aandacht voor het zogeheten gedifferentieerd onderwijs nodig. In het catechisatielokaal zijn jongeren aanwezig, die op de scholen op hun eigen ‘niveau’ zijn onderbracht, maar in de kerk samen optrekken. De verschillen in opleiding, achtergrond en ontwikkeling maken, dat de catecheet niet kan volstaan met een integrale benadering van de leerstof, maar oog moet hebben voor de individuele gaven en talenten van de jongeren. De leerstof moet methodisch, met het oog op de doelstelling, zo vormgegeven worden, dat er een open mogelijkheid blijft om op allerlei niveaus en onder allerlei omstandigheden aandacht te geven voor de eigen leef- en denkwereld van de individuele catechisant.[17] Daarbij speelt ook de dynamiek van de ervaringswereld van de jongere een rol.[18] Het is de uitdaging en opdracht van de catecheet, om de stof zo te brengen dat de jongeren zich aangesproken en aangegrepen[19] weten. God grijpt hen door de boodschap en de kennis aan. Niet de kerk komt met ‘haar’ leer naar de jongeren toe, maar de HERE wil in hun leven spreken.[20] De benadering vanuit de Schrift geeft in het catechisatielokaal de ruimte om, binnen de leerinhoud van de catechismus, over de grote daden van de HERE te spreken, met het oog op de persoonlijke en gemeenschappelijke relatie tot God.[21] Zo komt de relevantie van de leerinhoud met betrekking tot de vertrouwelijke omgang met de HERE voor jongeren aan het licht. Ook in het catechisatielokaal staan we op ‘heilige grond’, in de vertrouwelijke relatie tussen de HERE en Zijn kinderen. De belijdenis van de kerk moet mijn belijdenis zijn en zijn belijdenis en haar belijdenis, in de toe-eigening van wat de HERE zegt.

Actief

Het derde aspect van de doelstelling is het actieve. De doorleefde kennis moet in de praktijk van het christenleven gestalte krijgen. Dat geldt niet alleen bij de behandeling van de tien geboden. Dat komt ook naar voren in alle andere onderwerpen, die er in de catechismus worden behandeld.[22] Ook de opstellers van het leerboekje hadden oog voor de toe-eigening van de geloofsinhoud, als het geloof (fides quae) waarmee geloofd wordt (fides qua). De jongeren mogen in het oefenlokaal van de catechese leren, hoe in de actualiteit van het leven van vandaag de kennis gestalte mag krijgen in hun eigen, persoonlijke en gezamenlijke, omgang met de HERE. Dat zal als toegepaste geloofskennis in de wereld van de jongeren zelf veel weerstand met zich meebrengen. Maar juist ook dan en daar mag de catecheet de helpende hand toesteken. Het gaat immers om een actieve, doorleefde liefde tot God, in de verhouding waarin deze jongere(n) door God zijn en worden aangegrepen. In veel gevallen zal dat in dit verband betekenen, dat het onderwijzen vooral eerst uit luisteren bestaat, omdat de wereld van de jongere vaak ver weg staat van de wereld van de hoogopgeleide catecheet.

Methode

De methode van kerkelijk onderwijs dient op deze doelstelling, met de drie verschillende aspecten, gericht te zijn en daar gestalte aan te geven. Bestaande methodes uit vroegere en latere jaren richten zich vooral op het eerste aspect, het cognitieve. Dat brengt twee gevaren met zich mee. In de eerste plaats komt, mede door het gaandeweg meer ontbreken van Bijbelkennis, voor de jongeren de vraag op hoe ze de kennis kunnen toepassen in hun eigen levende en vertrouwelijke omgang met de HERE. In de tweede plaats komt deze selectieve methode naar hen toe als de leer van de kerk en blijft de belijdenis als leer van hun verlossing voor hen onduidelijk. De relevantie van wat wordt aangeboden, moet hun worden overgebracht als hun eigen, persoonlijke en gemeenschappelijke, omgang met de HERE.

Dat vraagt van de catecheet dat hij zich de stof zelf zo heeft toegeëigend, dat hij de kennis kan doorgeven en uitleggen, de kennis kan toepassen en met voorbeelden uit eigen leven of pastorale praktijk tot leven kan brengen. De Schrift biedt daar altijd weer alle gelegenheid toe. Daarom verdient het aanbeveling vooral vanuit de Schrift te leren begrijpen en toepassen, wat de catechismus als ‘leer van de verlossing’ in de verschillende Zondagsafdelingen heeft samengevat. Zo mag de catechisatie verdiepende voortzetting zijn van wat er thuis – en eventueel op school – is meegegeven.

Verder nadenken en doordenken is op dit punt noodzakelijk. Niet alleen voor wie het vak als catecheet uitoefent, of gaat uitoefenen.[23] Maar door de kerk van vandaag, die haar jongeren in een tumultueuze en chaotische wereld en in haar gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de gedoopte jongeren, als kinderen van de HERE mag leren hoe ze Christus mogen volgen, in de groei naar Zijn beeld. Daarbij moet het Woord bron en norm blijven en is de belijdenis nog altijd een rijk middel om in de schatkamer van Gods genadewerk thuis te raken. Maar laat de methode zich richten op de doelstelling: jongeren in de vertrouwelijke omgang met God Hem leren lief te hebben, die aan het begin van hun leven heeft gezegd: jij bent van Mij!

Beknopte literatuurlijst

Bijlsma, R., Aan de Basis 1. Didactiek van de bijbelles. Groningen: Wolters-Noordhoff, 1976

Bijlsma, R., Kleine Catechetiek. Nijkerk; Callenbach B.V., 1976

Dingemans, G.D.J., In de Leerschool van het Geloof. Mathetiek en vakdidactiek voor catechese en kerkelijk vormingswerk. Kampen: J.H. Kok, 1986

Horst, W.C. van der, Wat geven wij de jongeren mee? Barneveld: De Vuurbaak (GSEV-reeks nr. 19), 1990

Jager, H.W., de, Kategeet en Prediker in die Aangryping deur die Woord (diss.). Amsterdam – Kaapstad – Pretoria, 1952.

Knevel, A. (red.), Geloofsopvoeding en catechese. Kampen: J.H. Kok, 1985

Kock, Jos de, Verboom, Wim e.a., Altijd Leerling. Basisboek catechese. Zoetermeer: Uitgeverij Boekencentrum, 2011

McGrath, Allister, Uitleggen van je gelooft. Kampen: Voorhoeve, 1997

Veer, M.B. van ‘t, Calvijn over het catechetisch onderricht (niet in de handel).

Verboom, W., Catechese in de Praktijk. Zoetermeer, Uitgeverij Boekencentrum, 1997

Verboom, W., Leren kennen. Een visie op catechese vanuit het Verbond. Kampen: J.H. Kok, 1989


[1] 2 Kor. 3: 18

[2] Doopformulier. Uit: Gereformeerd Kerkboek, 513

[3] Ibid., 515

[4] Ik wijs in dit verband op HC 26,70 en HC 32,86 waar beleden wordt dat Christus ons niet alleen met zijn bloed gekocht en vrijgemaakt heeft, maar ons ook door zijn Heilige Geest vernieuwt.

[5] HC 27,74

[6] Jos de Kock en Wim Verboom e.a. Altijd Leerling. Basisboek Catechese. Zoetermeer: Uitgeverij Boekencentrum 2011.

[7] W. Verboom, Leren Kennen. Een visie op catechese vanuit het Verbond. Kampen: Uitgeversmaatschappij J.H. Kok 1989

[8] Zie noot 6, 19

[9] Ontleend aan: W. Verboom (1989), 43

[10] Dit hangt samen met wat de ‘beginsituatie’ van de catechisant wordt genoemd, als de kennis die en het begrip dat hij/zij van het onderwerp al heeft.

[11] Het verdient aanbeveling om daar als gemeenten goede aandacht voor te hebben. In de gemeente te Hardenberg heeft de kerkenraad daarom besloten alle delen van Naam en Feit uit te delen aan gezinnen met kinderen boven de acht jaar. In andere plaatsen worden ‘bijbelscholen’ georganiseerd voor jongere kinderen. Te wijzen is hier ook op de bijbelse verhalen voor kinderen op www.domineeonline.org/audio-kinderbijbel/

waar twee leerkrachten, na een project van enkele jaren, de hele Schrift in begrijpelijke verhalen vertellen.

[12] Evenals andere belijdenisgeschriften, zoals de Nederlandse Geloofsbelijdenis en de Dordtse Leerregels

[13] Bijlsma, R., Aan de Basis I. Handboek voor de bijbelles op de basisschool. Didactiek van de bijbelles. Groningen: Wolters-Noordhoff 1976, 22-26

[14] Dit is de belangrijkste reden waarom er een nieuwe methode van negen delen is ontworpen, waarbij er niet vanuit de catechismus naar de Schrift, maar vanuit de Schrift naar de catechismus wordt gewerkt. Te vinden op: www.domineeonline.org/catechese-methodes/

[15] Deze ‘selectieve methode’ heeft hoofdzakelijk oog voor de leerstof.

[16] Dat wil niet zeggen dat het ‘memoriseren’ niet meer gevraagd mag worden. Kennis van Schrift en belijdenis blijft vanwege het cognitieve aspect van de doelstelling meer dan ooit noodzakelijk!

[17] Niet adaptief, maar affectief; niet lineair, maar concentrisch-lineair.

[18] In de catechese gaan we niet uit van deze ervaringswereld, maar van het Woord van God. Dat blijft niet alleen de norm, maar ook de bron van het onderwijs. Dat wil niet zeggen, dat de ervaringswereld geen rol speelt in het begrip en de toepassing van wat geleerd moet worden.

[19] Het onderscheid tussen “aanknopen” en “aangrijpen” speelt een rol in de dissertatie van H.W. de Jager, Kategeet en Prediker in die Aangryping deur die Woord. Amsterdam-Kaapstad-Pretoria, 1952

[20] Dit ‘bevindelijke’ element verdient in de praktijk van de catechese onder ons meer aandacht! Het gaat niet alleen om het doorgeven van feiten en kennis.

[21] Zie noot 14.

[22] Daar heeft de catechismus zelf ook oog voor, door heel persoonlijk te vragen naar de waarde van bijvoorbeeld de opstanding voor onszelf: HC 17, 45; vgl. HC 10,28; 12,32; 14,36; 15,39; 16, 44 e.a.

[23] Aan de AvGT worden catecheten vanuit deze doelstelling opgeleid. Dat wil zeggen, dat aandacht voor de symboliek en kennis van de belijdenisgeschriften onmisbaar zijn.