Enkele observaties rond het thema verzoening in het Sinaï-verbond
Een artikel geschreven door ds. L. Heres
In het verbond dat op de Sinaï gesloten is, speelt verzoening een belangrijke rol. Het zijn met name de boeken Exodus en Leviticus die zich afspelen rond de instelling van dat verbond. Al gauw denken we bij dit verbond aan de ceremonie in de tabernakel en aan het bloed dat vloeide op de Grote Verzoendag. Maar tussen alle wetgevende hoofdstukken over de tabernakel en de dienst in de tabernakel in vinden we een opvallend stukje geschiedschrijving. Het gaat me om Exodus 32 t/m 34. In deze hoofdstukken wordt de zonde met het gouden kalf beschreven, gevolgd door de bemiddeling van Mozes. We horen hem in Exodus 32,30 zeggen tegen het volk: ‘Ú hebt een grote zonde begaan, maar nu zal ik naar de HEERE opklimmen. Misschien zal ik verzoening kunnen bewerken voor uw zonde‘. In het kader van de studiedag wil ik rond die verzoening enkele observaties doen.
Deelvraag: waarom is er verzoening nodig?
Mozes probeert verzoening te verwerken voor de zonde van het volk. De zonde is het probleem. Het is daarom belangrijk om de vraag te beantwoorden wat zonde is. De vraag die me in dit verband vooral interesseert, is of zonde een moreel begrip is. En vervolgens of het Oude Testament dat in een juridische categorie plaatst. Is die juridische benadering voluit Bijbels of is het een te eenzijdig westerse benadering?
Geschiedenis en wetgeving
Exodus bestaat voor een deel uit geschiedschrijving en voor een deel uit wetgeving. Dat is als volgt schematisch weer te geven:
Van belang is vooral de constatering dat geschiedschrijving en wetgeving in elkaar overlopen. De geschiedschrijving in de beginhoofdstukken bereidt voor op de wetgeving en de wetgeving is opgenomen in de geschiedschrijving. Daarom kan de wetgeving ook als een geschiedkundig feit worden beschouwd. Het kan ook worden beschouwd als een daad van de HEERE. De HEERE heeft werkelijk aan zijn volk de wet gegeven.
Op deze manier kunnen we onderscheid maken tussen de wet als op schrift gestelde afkondiging van Gods wil en de wet als door God gegeven historische werkelijkheid. Met andere woorden: de wet is niet alleen een eigensoortig bijbels genre, maar valt ook zelf onder de geschiedschrijving.
Wetgeving op de berg
Een tweede constatering die we kunnen doen, is dat er binnen het wetgevende corpus in Exodus kleine stukjes geschiedschrijving zijn opgenomen. Wanneer we dat schematisch weergeven, krijgen we een aardig overzicht:
Een aantal belangwekkende zaken springt uit dit overzicht naar voren.
In de eerste plaats staat de wetgeving in het kader van een verbondssluiting. We hebben te maken met twee partijen die in een verbindende relatie tot elkaar staan, die vastgelegd wordt in bepalingen en voorschriften.
In de tweede plaats kent de verbondssluiting een spanningsvolle geschiedenis. Er is sprake van verbondssluiting, van verbondsbreuk, van bemiddeling en voorbede en van verbondsvernieuwing.
In de derde plaats vormt de geschiedenis van Mozes’ voorbede een centraal punt in de opbouw van het boek Exodus. Het is een geschiedenis die wordt omgeven door de voorschriften rond de eredienst in de tabernakel. In de volgende schematische weergave is dat gedeelte er uitgelicht:
Een moreel kader?
Bovenstaand overzicht maakt inzichtelijk in welk kader de ‘grote zonde’ staat die het volk heeft begaan door het maken en aanbidden van het gouden kalf (Ex. 32,30). Dat kader is op zijn minst meer dan een moreel kader. Het stijgt uit boven verkeerd gedrag of overtreding van een regel.
Dat het een zonde is die gelijk staat aan verbondsbreuk blijkt al uit de vernietiging van de stenen tafelen. Het blijkt ook uit de woorden van Mozes: ‘Och, dit volk heeft een grote zonde begaan, want zij hebben voor zichzelf een gouden god gemaakt‘ (Ex. 32,31). Door deze zonde is de HEERE zelf buiten beeld geraakt. Het is niet maar een morele, maar zeker ook een relationele zonde, waarmee de verhouding tot God rechtstreeks is aangetast.
Het is vervolgens ook een zonde die in het kader staat van de eredienst. De wetgeving is gericht op het inrichten van een plaats van eredienst (de tabernakel) en een tijd voor de eredienst (de sabbat). Die zaken zijn op het spel gezet door de zonde met het gouden kalf. De aanbidding van de levende God is opgebroken.
Tenslotte is het een zonde die voorbijgaat aan de heerlijkheid van de HEERE. De wolk op de berg en op de tabernakel is namelijk steeds teken van de aanwezigheid van de heerlijkheid van de HEERE (Ex. 24,16v; 40,35). Die heerlijkheid mocht afstralen op Gods eigen volk. De mens die geschapen is naar het beeld van God, is met eer en glorie gekroond om zijn koninklijke heerserstaak taak uit te voeren (Ps. 8,6v). Het volk Israël was geroepen om voor God een koninkrijk van priesters te zijn (Ex. 19,6). Juist van die roeping wordt afscheid genomen door de zonde.
Het is te beperkt om de zonde alleen te zien als een overtreding van een regel. Maar is het daarmee helemaal geen moreel begrip? Tom Wright maakt een tegenstelling tussen enerzijds de zonde als een morele diagnose (die hij afwijst) en anderzijds de zonde als afgoderij en bederf van de roeping (een omschrijving die hij omarmt).[1] Bij die tegenstelling zijn vanuit de Bijbel vraagtekens te plaatsen.
De zonde met het gouden kalf kan namelijk wel degelijk worden aangemerkt als zonde tegen het tweede gebod. Er is geen tegenstelling tussen de diepteboring naar de aard van de zonde en de concretisering van de zonde in de wet.
Wij moeten niet vergeten dat wij mensen zijn en geen God. Wij moeten het doen met de manier waarop God zijn bedoeling aan ons bekend maakt. Gods openbaring geeft zelf een diepteboring, maar we moeten nooit denken dat wij tot de bodem van Gods bedoeling kunnen boren. Want wij zijn niet degenen die Gods bedoeling bepalen en van daaruit concretiseren. God is degene die ons iets van de diepte van zijn bedoeling laat zien en dat voor ons concretiseert.
Daarom zegt H.M. Ohmann terecht dat Israël moest beginnen iedere zonde en overtreding, zo vaak ze zijn bedreven, steeds weer op zichzelf als telkens nieuwe inbreuk op de verbondsverhouding te bezien om daarvoor vergeving te zoeken.[2]
Een juridische categorie?
We kunnen nog een stapje verder gaan. De verhouding tussen God en zijn volk is niet op te sluiten in regels waaraan gehoorzaamd moet worden. Als Tom Wright zich verzet tegen de opvatting van ‘gerechtigheid’ als de morele status die wij zouden hebben als we het ‘werkcontract’ maar stipt waren nagekomen, dan zit daar een terecht punt in.[3] Ook zijn er terechte bezwaren aan te tekenen tegen een strikt juridische benadering van de verhouding met God. Dat zou je een eenzijdig westerse benadering kunnen noemen.[4]
Het Oude Testament is niet schatplichtig aan een Romeins rechtssysteem. Terecht wijst Wright op de bijbelse insteek van de verhouding tussen God en mens als Schepper en beelddrager en de daarmee samenhangende betekenis van zonde als het missen van het doel.[5]
Maar ook hier geldt dat het één het ander niet uitsluit. Juist omdat er sprake is van een verbond met verbondsbepalingen en -voorschriften, is er sprake van rechtsverhoudingen en zelfs van geschreven recht. In Exodus 32,13 wordt daar iets van zichtbaar als Mozes zich tegenover de HEERE beroept op Zijn eigen gezworen eed.
Het onderscheid tussen de wet als op schrift gestelde afkondiging van Gods wil en de wet als door God gegeven historische werkelijkheiddraagt aan dit inzicht bij. De wet is namelijk niet alleen een uiting van Gods wil als zodanig, maar het feit dat God een wet geeft, zorgt voor een werkelijkheid die ook in juridische categorieën is te benoemen.
Deelvraag: eist God vergelding?
Mozes probeert verzoening te bewerken voor de zonde van het volk. Maar wat is er nodig om verzoening te bewerken? Is de HEERE een God die vergelding eist, omdat dat nodig is om zijn toorn te stillen? En eist Hij daarvoor bloed?
Toorn, straf en liefde
Op het eerste gezicht lijkt het duidelijk. Na de zonde met het gouden kalf ontbrandt de toorn van de HEERE tegen zijn volk, waarna Hij zich voorneemt het volk te vernietigen (Ex. 32,10). Als Hij ook maar één ogenblik in hun midden zou meetrekken, dan zou Hij hen vernietigen (Ex. 33,5). Een deel van het volk sterft die dag dan ook door het zwaard van de Levieten (Ex. 32,28). De enige reden waarom het volk niet in zijn totaliteit vernietigd wordt, is gelegen in de middelaarsrol die Mozes vervult. Hij is bereid om geschrapt te worden uit Gods boek (Ex. 32,32).
Toch worden bij dit beeld kritische vragen gesteld. Want is het wel echt zo dat de HEERE hier vergelding eist? Of wint zijn liefde het van zijn toorn?
Na de dood van drieduizend man door het zwaard van de Levieten is Gods toorn niet gestild. Pas daarná zegt Mozes dat hij misschien verzoening zal kunnen bewerken voor hun zonde. Uiteindelijk laat de HEERE zich verbidden door de middelaar.
Een nader exegetisch onderzoek naar Mozes’ vraag om hem uit Gods boek te schrappen, levert ook vragen op bij de uitleg dat Mozes zichzelf wil opofferen om in plaats van het volk de eeuwige dood te ondergaan. Het boek, dat God geschreven heeft, is hier niet identiek met het boek des levens uit Openbaring 20,12. Mozes’ vraag is niet perse ingegeven door opofferingsbereidheid, maar waarschijnlijk eerder door onwil om onder de geldende omstandigheden nog langer leider van het volk te zijn.[6]
Er vloeit geen bloed op de berg. Maar wel zegt de HEERE tegen Mozes: ‘Ook dit woord dat u spreekt, zal Ik doen, want u hebt genade gevonden in Mijn ogen en Ik ken u bij uw naam’ (Ex. 33,17). Blijkt hier niet uit dat, wanneer God zich met zijn volk verzoent, de toorn wordt ingeruild door zijn liefde, in plaats van dat Hij vergelding eist?
En is er wel echt een rechtstreeks verband tussen Gods toorn en Gods straf? Dit wordt door Tom Wright met zoveel woorden ontkend. Volgens hem is het niet zozeer waar dat God de zonden straft, maar dat de zonden in zichzelf een desastreus gevolg hebben. Het onheil dat we over ons heen halen, is een inherente consequentie van het feit dat we krachten binnen de schepping aanbidden, in plaats van de Schepper, en daarmee onze macht overdragen aan andere krachten.[7] Zie je dat misschien terug in het feit dat Mozes het gouden kalf in het vuur verbrandde, het vermaalde totdat het tot stof verpulverd was, dat uitstrooide op het wateroppervlak en de Israëlieten dat liet opdrinken (Ex. 32,20)? Zie je daar misschien in terug dat het volk de ongezonde consequentie moet aanvaarden van hun eigen afgoderij?
Straf als gevolg van Gods toorn?
Toch moet het beeld scherper worden gesteld. Bij eerlijke lezing van Exodus 32-34 kunnen we er niet omheen dat de HEERE vasthoudt aan een rechtvaardige straf: ‘Wie tegen Mij zondigt, zal Ik uit Mijn boek schrappen‘ (Ex. 32,33). Ook lezen we expliciet over de dag van Gods vergelding, waarop Hij aan zijn volk hun zonde zal vergelden (Ex. 32,34).
De opvatting dat de HEERE zijn toorn inruilt voor zijn liefde moet ook worden tegengesproken. Dat zien we als we de bemiddelende voorbede van Mozes nog wat beter voor het voetlicht halen. Er is namelijk sprake van drie afzonderlijke bemiddelingsgesprekken, die als volgt zijn weer te geven:
Als we letten op het verloop van Mozes’ voorbede en de uitkomsten daarvan, valt meteen op dat de HEERE wel luistert naar Mozes, maar dat Hij niet overal in meegaat. De HEERE vernietigt zijn volk niet, zoals Hij gezegd had. Toch is de vernietiging niet van de baan, zoals blijkt uit de uitkomst van het tweede gesprek. We zien geen afstel van executie, maar eerder uitstel.
De uitkomst van het geheel is dan ook niet zozeer dat Gods toorn wordt ingeruild voor Gods liefde, maar dat de HEERE woord houdt, zowel waar het gaat om zijn belofte van het beloofde land als waar het gaat over zijn oordeelsdreiging. De uiteindelijke uitkomst is dat God zelf met zijn volk meetrekt. Dat is voor Mozes een geruststelling, maar het is ook een spanningsvolle aangelegenheid.
Gods liefde en Gods toorn
Op het eerste gezicht lijkt de afwending van het onheil over het volk aan Mozes te danken. Maar als we goed kijken, is er een lijn die veel consequenter is. Dat is de lijn van Gods trouw aan Zichzelf. De uitkomsten van de bemiddelingsgesprekken zijn lang niet altijd gelijk aan de inzet van Mozes. Mozes krijgt eigenlijk alleen iets voor elkaar, voor zover hij een beroep doet op Gods eigen naam.
Op één punt wordt Mozes frontaal tegengesproken door de HEERE. Dat is als hij vraagt om schrapping uit Gods boek. Mozes ziet het niet zitten om onder de geldende omstandigheden nog langer leider van het volk te zijn. Hier ligt een connectie met de eerste ontmoeting van God en Mozes op de berg. Ook toen zag Mozes het niet zitten (Ex. 3,11). Ook toen kon Mozes het doen met Gods Naam (Ex. 3,14). Net als in Exodus 3 handhaaft de HEERE in Exodus 32 de roeping van Mozes om het volk te leiden. De HEERE blijft trouw aan die roeping. Het is dan ook niet de inzet van Mozes die het onheil van het volk afwendt, maar het is de trouw van de HEERE die een leider en middelaar geeft.
Dat zal helemaal blijken als Mozes ook te maken zal krijgen met Gods toorn. Mozes mag het volk niet in het land brengen dat Hij hen gegeven heeft. En de reden is dat hij de HEERE niet geheiligd heeft voor de ogen van de Israëlieten (Num. 20,12). Op Mozes kan niet gebouwd worden. Dat kan alleen op God.
Juist de heiligheid van de HEERE is hier in het geding. Juist een God die de ene keer toornt en die toorn daarna inruilt voor liefde, is grillig van karakter. Het past bij Gods heiligheid dat zijn liefde en zijn toorn opkomen uit het ene eenvoudige en onveranderlijke goddelijke wezen (NGB art. 1). Het hart van God is onpeilbaar en dat geldt ook voor zijn gevoelens.[8] Maar als God zelf spreekt over zijn liefde en zijn toorn, dan doet het Hem veel meer recht om te zeggen dat zijn toorn een uiting is van zijn liefde.
Als in Psalm 30,6 staat dat Gods toorn een ogenblik duurt, maar Zijn goedgunstigheid een leven lang, dan zegt dat niet iets over verandering in God, hooguit over verandering in de manier waarop wij met Hem te maken hebben. We moeten niet vergeten dat de reden voor Gods toorn iets over onszelf zegt. Het is belangrijk om aandacht te hebben voor het hart van God dat achter zijn toorn schuilgaat. Het zegt juist iets over Zijn trouw dat Hij niet voor eeuwig verstoot en dat Hij, wanneer Hij bedroefd heeft, Zich zal ontfermen. Want niet van harte verdrukt en bedroeft Hij de mensenkinderen (Klaagl. 3,31-33). Of, om het met Luther te zeggen, toornen is Gods vreemde werk, dat leidt tot zijn eigenlijke werk: genadig zijn.
Maar is het nou ook nodig dat daar bloed voor vloeit?
Deelvraag: Verzoening door bloed?
In Exodus 32,30 zegt Mozes: ‘Misschien zal ik verzoening kunnen bewerken voor uw zonde‘. En in Exodus 32,34 zegt de HEERE: ‘Maar op de dag van Mijn vergelding zal Ik aan hen hun zonde vergelden‘. De hoofdstukken 32-34 beantwoorden de vraag of er vergelding nodig is positief, maar ze geven geen antwoord op de vraag hoe die vergelding leidt tot verzoening.
Daarom is het belangrijk om deze hoofdstukken terug te plaatsen in hun literaire context. Ze staan in het kader van de tabernakeldienst. De beschrijving daarvan loopt door in Leviticus. Beschrijft Exodus vooral de tabernakel zelf, Leviticus beschrijft de instelling van de dienst in de tabernakel. En daaruit mag de conclusie getrokken worden dat het gaat om de dienst van de verzoening:
Centraal in Leviticus staat de Grote Verzoendag, waar eenmaal per jaar verzoening wordt gedaan voor alle zonden van de Israëlieten door het bloed van een jonge stier en een bok. Een belangrijke tekst in dit verband is Leviticus 17,11: ‘Want het leven van het vlees is in het bloed, en Ik heb dat Zelf voor u op het altaar gegeven om voor uw leven verzoening te doen. Want het is het bloed dat door middel van het leven verzoening bewerkt’.
We zien hier dat Gods toorn zich afwendt, nadat er verzoening is gedaan en dat daarvoor bloed wordt gebruikt. Maar staat hier ook echt dat dit bloed de zonden wegneemt? Dat wordt expliciet tegengesproken in Hebreeën 10,4.
Nu herinnert Leviticus 17,11 sterk aan Genesis 9,3-6. Beide teksten hebben een paar frappante overeenkomsten:
Genesis 9,3-6 3. Alles wat zich beweegt, waarin leven is, zal u tot voedsel dienen; Ik heb het u allemaal gegeven, evenals het groene gewas. 4. Maar het vlees met zijn leven, zijn bloed, er nog in mag u niet eten. 5. Voorzeker, Ik zal vergelding eisen voor uw bloed, voor uw levens. Van de hand van alle dieren zal Ik vergelding eisen; ook van de hand van de mens, van de hand van ieders broeder, zal Ik vergelding eisen voor het leven van de mens. 6.Vergiet iemand het bloed van de mens, door de mens zal diens bloed vergoten worden; want naar het beeld van God heeft Hij de mens gemaakt. | Leviticus 17,10-11 10. Iedereen uit het huis van Israël en van de vreemdelingen die in hun midden verblijven, die wat voor bloed dan ook gegeten heeft, tegen die persoon die dat bloed gegeten heeft, zal Ik Mijn aangezicht keren, en Ik zal hem uit het midden van zijn volk uitroeien. 11. Want het leven van het vlees is in het bloed, en Ik heb dat Zelf voor u op het altaar gegeven om voor uw leven verzoening te doen. Want het is het bloed dat door middel van het leven verzoening bewerkt. |
In beide teksten komen we het verbod tegen om bloed te eten. In beide teksten wordt dat gemotiveerd doordat het leven in het bloed is. In beide teksten is sprake van het leven van een dier dat beëindigd wordt ten gunste van het leven van de mens. Beide keren is er sprake van vergelding. En beide keren staat er uitdrukkelijk bij dat de HEERE het leven van de dieren aan de mens gegeven heeft.
Er is ook verschil. In Genesis staat het in het kader van geschiedschrijving. Het gaat om het in stand houden van fysiek leven door het nuttigen van voedsel. In Leviticus staat het in het kader van wetgeving. Het gaat dan om het in stand houden van geestelijk leven door herstel van de verhouding met God. Het is daar ceremonieel. Maar van belang is dat in beide teksten de oorzaak bij God zelf ligt.[9]
Er is nog een verschil. In Genesis wordt het verbod gemotiveerd met de schepping van de mens naar het beeld van God.
Gods heerlijkheid en het beeld van God
Als we kijken naar de literaire context, moeten we ook terug naar Gods manifestatie op de Sinaï. Want vóórdat de HEERE de dienst van de verzoening instelde, liet Hij eerst weten wát voor een God met hen verzoend wil zijn.[10] De HEERE liet het volk beven door donderslagen, bliksemflitsen, een zware wolk en sterk bazuingeschal (Ex. 19,16). De berg Sinaï was geheel in rook gehuld, omdat de HEERE er in vuur neerdaalde. De rook ervan steeg omhoog als de rook van een oven, en heel de berg beefde hevig (Ex. 19,18). Maar ook: ‘u zult voor Mij een koninkrijk van priesters en een heilig volk zijn‘ (Ex. 19,6).
De God die zijn volk roept als een koninkrijk van priesters, de heilige van Israël, Hij stelt de dienst van de verzoening in. Hij is ook de God die de mens geschapen heeft naar zijn beeld. Met dat in het achterhoofd kunnen we Genesis 9 en de dienst van de verzoening die bij de Sinaï is ingesteld nog een keer vergelijken.
Genesis De mens geschapen naar het beeld van God Manifestatie van Gods heerlijkheid in de schepping God geeft leven door bloed | Exodus Israël geroepen als een koninkrijk van priesters Manifestatie van Gods heerlijkheid op de berg Het bloed van het verbond op de berg. Nadat zij God gezien hadden, aten en dronken zij. | Sinaï De dienst in de tabernakel als afbeelding van het hemelse Manifestatie van Gods heerlijkheid in de tabernakel God geeft leven door bloed |
Wat betekent het in het kader van de dienst van de verzoening dat God leven geeft door bloed? Het is duidelijk dat de HEERE vergelding eist en dat er bloed moet vloeien. Verzoenen is meer dan ‘bedekken’. Het is ook ‘ losgeld betalen’ .[11] Het principe is ‘een leven voor een leven’.
Toch is ook duidelijk dat de HEERE geen mensenoffer vraagt. Dat wordt juist expliciet verboden. Wel vraagt Hij het leven van de mensen doordat Hij hen roept om een koninkrijk van priesters te zijn. Hij vraagt daarmee een levend menselijk offer.
Verzoening gebeurt niet door een mensenoffer. God stelt dierenoffers in. Maar die offers staan in het kader van een afbeelding van het hemelse. Ze zijn ingesteld omdat Israël niet voldeed aan haar roeping om een koninkrijk van priesters te zijn. We kunnen in die afbeelding een vergeldingsaspect herkennen. Ook kunnen we er het aspect van plaatsbekleding in herkennen. We kunnen er verder in herkennen dat de HEERE het offer van totale toewijding vraagt. Maar het blijft een afbeelding. En daarmee wijst het vooral naar de HEERE zelf.
Het steeds terugkerende thema is dat de HEERE Zichzelf laat zien. Hij is degene die geeft. Hij geeft leven aan zondige mensen.
We keren terug naar Exodus 32,30 waar Mozes zegt: ‘Misschien zal ik verzoening kunnen bewerken voor uw zonde‘. We kunnen niet zeggen dat het Mozes gelukt is om verzoening te bewerken. De uitkomst van zijn voorbede zou je kunnen verwoorden als uitstel van executie. De dag van de vergelding blijft in het vooruitzicht staan. Maar daar is gelukkig lang niet alles mee gezegd. Er is nog een uitkomst. De HEERE zelf gaat mee.
Dat geeft aan de geschiedenis die volgt een hoogspanning mee. Die hoogspanning mag gedurende de reis steeds weer ontlading vinden in de tabernakeldienst, die in het teken staat van de verzoening.
Dat is niet aan Mozes te danken of aan zijn bemiddelende werk. Het is te danken aan de HEERE die geeft. Hij heeft Mozes als leider gegeven.
Dat brengt ook tot de conclusie dat in deze fase van de heilsgeschiedenis alles nog een voorlopig karakter heeft. We kunnen wel voorlopige conclusies trekken over verzoening, offers en vergelding. Maar de spanning zal pas met de komst van Christus worden opgelost. Bij Hem zal het misschien van Mozes veranderd zijn in een zeker weten. Het zal overeenkomstig de Schriften zijn. Daarom zal er vergelding zijn voor de zonde. Daarom zal er bloed vloeien. Daarom zal Gods toorn gestild worden. Daarom zal er een plaatsbekledend offer gebracht worden. Daarom zal er een offer van totale toewijding worden gebracht, helemaal volgens het beeld van God. Maar tegelijkertijd zal het ook op een geheel ongedachte manier gebeuren. Het blijft immers het unieke werk van God. Hijzelf zal erin verheerlijkt worden.
—
[1] Tom Wright, Goede Vrijdag, p. 84, 106v
[2] H.M. Ohmann, Wie kent uw toorn?, p. 73
[3] Tom Wright, Goede Vrijdag, p. 81
[4] Gustaf Aulèn, Christus Victor, p. 145vv
[5] Tom Wright, Goede Vrijdag, p. 103
[6] C. Houtman, Exodus deel 3. COT, p. 651v
[7] Tom Wright, Goede Vrijdag, p. 83
[8] H.M. Ohmann, Wie kent uw toorn?, p. 65
[9] Vgl. H.G.L. Peels, Wie is als Gij? p. 115
[10] Ohmann, Wie kent uw toorn? p. 66
[11] Harris, e.a., , TWOT Lexicon. Hij wijst daarbij ook op de betekenis van het woord in Ex. 30,12, waar het onmiskenbaar ‘losgeld’ moet betekenen.