Verbonden aan een bepaalde kerk

Een artikel van Dr. A. Bas

Thetisch

Artikel 4 van de Kerkorde (1978) bepaalt, dat niemand tot de dienst des Woords geroepen kan worden zonder aan een bepaalde kerk verbonden te worden. Joh. Jansen stelt in zijn bekende Korte Verklaring van de Kerkorde, dat de bedoeling van dit artikel blijkt uit de oorspronkelijke redactie van de synode te Middelburg (1581): ‘men sal niemandt tot den Dienst des Woordts beroepen, sonder hem in een Kercke te stellen, die hij dienen sal’.[1]

Regel is dus, dat de roeping ook een vaste verbintenis aan een bepaalde gemeente met zich meebrengt. ‘De roeping gaat uit van de plaatselijke kerk’, stelt Jansen, ‘en ze is een roeping tot een bepaald arbeidsveld binnen de grenzen eener plaatselijke kerk.’[2] Bouwman verbindt dit met de gereformeerde ecclesiologie: ‘naar Gereformeerde beschouwing is elke plaatselijke kerk zelfstandig, zoodat een dienaar uitsluitend aan haar verbonden is’.[3]

Dit alles ontneemt een predikant volgens Bouwman niet het recht om op uitnodiging van andere kerken ook hen te dienen, ‘maar dit recht grondt zich alleen op het kerkverband.’[4] En vandaar, dat de Gereformeerde Kerken in ons land al vanaf de synode van Middelburg (1581) een bepaling als die uit artikel 4 in hun kerkorde hebben opgenomen en die, zij het met de nodige aanpassingen, daarin tot op heden ook gehandhaafd hebben.

Antithetisch

Net als veel andere bepalingen bevat ook artikel 4 van de Kerkorde een antithetisch element. Al vanaf het begin richt het zich met name tegen de ambtsleer van de Rooms-Katholieke Kerk. Als een rooms priester officieel gewijd wordt, ontvangt hij daarmee de macht om allerlei heilige taken te verrichten. Met als kern de volmacht en het vermogen om bij het opdragen van de mis brood en wijn te veranderen in het lichaam en bloed van Christus.[5]

Deze macht draagt hij als persoon met zich mee. De gedachte is namelijk, dat de wijding een onuitwisbaar merk indrukt en de ambtsdrager voor zijn hele leven stempelt als lid van de geestelijkheid.[6] Dit betekent, dat de macht die een priester bij zijn wijding ontvangt niet aan een bepaalde plaats gebonden is, maar hij die overal kan uitoefenen. In de dagen van de Reformatie waren dan ook lang niet alle priesters aan een plaats verbonden.[7]

In een latere fase richtte de bepaling van artikel 4 zich ook tegen de praktijk zoals die in de Friese kerken ingang had gevonden. Á Brakel stelt in zijn Redelijke Godsdienst: ‘de Sendinge geschiet door vele te samen-vergaderde Opsienders in Classen ofte Synoden’. Daarbij ‘wort in den Name van Christus macht gegeven te prediken; de Sacramenten te bedienen; de Censure te oefenen; ende alles te doen wat tot het Herder-ampt vereyst wordt’.[8]

In Friesland vond deze zending plaats nog vóórdat er een beroep ontvangen was. Een tweede examen werd er niet nodig geacht. Bouwman beschrijft, hoe daar door de kerken van de andere provincies tegen geprotesteerd werd. ‘En terecht’, zo stelt hij, ‘zij leidt tot een geestelijke stand’.[9] Tegelijk kon de Friese praktijk door een Generale Synode niet verboden worden, omdat zo’n synode na de ‘grote synode van Dordrecht niet meer gehouden is.

Kruiskerken

Dat de bepaling van artikel 4 van de Kerkorde niet absoluut is, blijkt al uit het feit dat die in de oorspronkelijke versie van de Dordtse Leerregels twee uitzonderingen bevat. ‘Niemandt en sal tot den Dienst des Woords beroepen worden’, bepaalde artikel 7 van de Nationale Synode van Dordrecht, ‘sonder hem in een seker plaetse te stellen, ten waer dat hy gesonden worde om hier oft daer te predicken inde Gemeente onder ’t Cruyce’.[10]

Deze uitzondering is ingegeven door de situatie waarin de Gereformeerde Kerken zich bij de opstelling van hun Kerkorde bevonden. Destijds kende ons vaderland nog gebieden waar men zuchtte onder geloofsvervolging en kerken om die reden geen eigen predikant konden aanstellen of onderhouden. Om deze kerken te helpen, bepaalde Dordrecht dat men er predikanten heen kon zenden zonder ze aan een kerk te verbinden.

Deze predikanten trokken van plaats tot plaats, om her en der broeders en zusters troost en bemoediging te schenken. In de praktijk is het de synode van Zeeland geweest, die zich het lot van de vervolgde kerken in Brabant en Vlaanderen heeft aangetrokken. In 1602 werd bepaald dat de kruiskerken ‘by de classe van Suytbevelant versorcht (zullen) worden door twee predikanten’.[11] Na een jaar nam een andere classis het over.

Kerken vergaderen

Artikel 7 van de Dordtse Kerkorde (1619) kende nog een uitzondering op de regel: ‘ofte andersins om Kercken te vergaderen’.[12] Jansen stelt, dat dit oorspronkelijk doelde ‘èn op het vergaderen der verstrooide geloofsgenooten in de Roomsche landen èn op het vergaderen van kerken door de prediking onder de Roomschen’. En voorts, dat waar de eerste uitzondering in 1905 geschrapt is, de tweede bleef staan met het oog op de zending.[13]

Ook Bouwman stelt dat dit deel van het artikel nog altijd betekenis heeft met het oog op de zending. ‘Evenwel’, voegt hij er echter aan toe, ‘hebben onze kerken deze arbeid zo geregeld, dat de dienaar, die voor evangelisatie of zending werkt, verbonden is aan een plaatselijke kerk, die of zelf alleen of als orgaan van de genabuurde kerk dit werk verricht.’[14] Omdat dit ook praktijk bleef, is ook de tweede uitzondering in 1978 geschrapt.

Door deze historische ontwikkeling kan zomaar de indruk ontstaan, dat de bepaling van artikel 4 absoluut is. Toch is dat niet terecht. In de uitgave van de Kerkorde die ds H. Bouma in 1948 verzorgde, vermeldt hij bij het betreffende artikel tal van synodebesluiten die het tegendeel bewijzen. Zo spoorde de synode van Groningen (1946) deputaten Evangelisatie onder de zeevarenden aan om een predikant te beroepen voor het werk onder zeevarenden.[15]

Combinatie

In de kerkrechtelijke literatuur wordt zijdelings nog aandacht besteed aan een predikant die twee gemeenten dient. De praktijk die daarbij gegroeid is, is dat deze predikant met zijn gezin lid is van één van de beide kerken, daar ook onder opzicht en tucht staat en in de andere kerk slechts deel uitmaakt van de kerkenraad. Dit is geregeld in een akkoord van samenwerking.

Maar zelfs dit is niet onomstreden. Uit zijn Kerkelijke adviezen blijkt, dat F.L. Rutgers een andere praktijk heeft voorgestaan. Op de vraag of een predikant lid kan zijn van twee verschillende kerken, antwoordt hij ten aanzien van een predikant die twee gemeenten dient: ‘in zulk een, altijd eenigszins abnormaal geval, kan en moet dan die predikant, bij manier van uitzondering, tot beide die Kerken behooren; als Dienaar des Woords, en dus ook als lid.’[16]

Bronnen

Bas, A. (ed.), Articuli a Facultate Sacrae Theologiae Parisiensi. Cum Antidoto, Cahiers d’Humanisme et Renaissance 191 (Genève: Droz 2023).

Bas, A. (ed.), ‘Tegengif tegen de artikelen van de Parijse Faculteit (1544)’, in: Selderhuis, H.J. (red.), Calvijn Verzameld (Utrecht: KokBoekencentrum 2019), 893-936.

Bouma, H. (ed.), Kerkenordening van De Gereformeerde Kerken in Nederland (Enschede: Boersma 1948).

Kercken-ordeninge: Gestelt inden Nationalen Synode der Ghereformeerde Kercken (…) Binnen Dordrecht, inden iare 1618, ende 1619 (Utrecht: Salomon de Roy 1620).

Reitsma, J. & Van Veen, S.D. (ed.), Acta der Provinciale en Particuliere Synoden, gehouden in de Noordelijke Nederlanden gedurende de jaren 1572-1620. Vijfde deel: Zeeland 1579-1620. – Overijsel 1584-1620 (Groningen: Wolters 1896).

Rutgers, F.L. (ed.), Acta van de Nederlandsche Synoden der zestiende eeuw (Dordrecht: Van den Tol 1980).

Literatuur

Bouwman, H., Gereformeerd Kerkrecht. Eerste deel (Kampen: Kok 1928).

Jansen, Joh., Korte Verklaring van de Kerkenordening (Kampen: Kok 1923).

Post, R.R., Kerkelijke verhoudingen in Nederland vóór de Reformatie van + 1500 tot + 1580 (Utrecht / Antwerpen: Het Spectrum 1954).

Rutgers, F.L., Kerkelijke adviezen. Eerste deel (Kampen: Kok 1921).

Trimp, C., Ministerium. Een introductie in de reformatorische leer van het ambt (Groningen: De Vuurbaak 1982).

Wortelboer, H., Het Instituut Rooms-Katholieke Kerk, Compleet overzicht, historisch en actueel (Delft: Eburon 2013).


[1] Vertaling van: ‘Nemo ad verbi ministerium vocandus est nisi illi Ecclesia, cui inseruiat, assignetur’; Rutgers, Acta, 379. Vergelijk Jansen, Korte verklaring, 36.

[2] Jansen, Korte Verklaring, 36.

[3] Bouwman, Gereformeerd Kerkrecht, 430.

[4] Bouwman, Gereformeerd Kerkrecht, 430.

[5] Wortelboer, Instituut, 372v; Trimp, Ministerium, 20-23. In zijn Tegengif tegen de artikelen van de Parijse Faculteit stelt Calvijn dat de macht van priesters ‘niet aan mensen, maar aan het Woord gebonden is’ (Bas, ‘Tegengif’, 909; vertaling van: ‘non alligatum esse personis, sed verbo’ (Bas, Articuli, 81).

[6] Wortelboer, Instituut, 373; Trimp, Ministerium, 21, 40-46.

[7] Post, Verhoudingen, 47v, heeft berekend dat van de 5200 geestelijken die in 1517 actief waren, er slechts 1700 belast waren met zielzorg.

[8] Brakel, Redelyke Godtsdienst, 648.

[9] Bouwman, Gereformeerd Kerkrecht, 431.

[10] Kercken-ordeninge, ‘Vande Diensten’.

[11] Reitsma & Van Veen, Acta, 58.

[12] Kercken-ordeninge, ‘Vande Diensten’.

[13] Jansen, Korte Verklaring, 37v.

[14] Bouwman, Gereformeerd Kerkrecht, 432.

[15] Bouma, Kerkenordening, 26. Weliswaar luidde de opdracht aan deputaten ‘contact te zoeken met een havenkerk, opdat deze kome tot het beroepen van een Dienaar des Woords, aan wien de arbeid onder de zeevarenden wordt opgedragen’, maar zonder diens arbeid te beperken tot de zeevarenden van die gemeente.

[16] Rutgers, Kerkelijke adviezen, 61.