Wie mag er bij de kerk horen?

Een artikel geschreven door Ds. J.R. Visser

Je kunt met een bepaald onderzoek beginnen maar niet beseffen hoe moeilijk het kan zijn om een goed en bevredigend resultaat te krijgen.  Dat was bij dit onderzoek zeker het geval. Er zijn als je naar de uitdrukking qehal Jahwe kijkt nogal wat moeilijkheden. Het lijkt soms dat bij elke oplossing er weer nieuwe vragen en problemen komen.  Toch is een onderzoek naar deze uitdrukking van belang voor het onderwerp inclusiviteit. Het draagt een eigen steentje bij aan het beeld dat de HERE ons van Zijn volk geeft en hoe we als kerk in de wereld hebben te staan.  Om een goed beeld te krijgen is het nodig om de 10 plaatsen in het Oude Testament waar deze uitdrukking voorkomt te onderzoeken .  

De uitdrukking qehal Jahwe lezen we in:

Num 16:3; 20:4; Deut 23:2-9 (6); 1 Kron 28:8; Micha 2:5.

Twee keer lezen we er een uitdrukking die hiermee heel nauw samenhangt: kehal  Elohim  (Neh 13:3); kehal lk (Klaagl 1:10).

Numeri 16:3

Dit is de eerste keer dat deze uitdrukking in het Oude Testament gebruikt wordt. Korach, Datan en Abiram hebben een opstand tegen Mozes en Aaron in de woestijn georganiseerd. Mozes en Aaron worden door hen en de groep die erbij hoort van zelfverheffing beschuldigd.  We lezen in vers 3: “Zij kwamen in opstand tegen Mozes, samen met tweehonderdvijftig mannen uit de Israëlieten, leiders van de gemeenschap, afgevaardigden naar de vergadering, mannen van naam.”

Wanneer je de Hebreeuwse tekst leest valt op dat de woorden vergaderen en vergadering een grote rol spelen. Voor het bij elkaar komen van de rebellen wordt hier het werkwoord qahal gebruikt. Voor het woord vergadering in het midden van dit vers wordt het woord eda gebruikt en dan lezen we aan het einde van dit vers de uitdrukking qehal Jahwe

Het is duidelijk dat de opstandelingen met eda  en qahal  dezelfde vergadering bedoelen. Deze waarneming moet ons er meteen al voorzichtig voor maken om tussen het woord eda en qahal een te groot verschil te zien. Om deze woorden als een soort theologische begrippen met een heel eigen betekenis op te vatten.  Ook hier zal het verband waarin de woorden gebruikt worden de betekenis en de bedoeling moeten laten zien. 

We moeten hier bij de woorden de woorden eda en qehal Jahwe aan het hele volk   denken. Het volk dat onder leiding van Mozes uit Egypte getrokken is om naar het door God beloofde land te gaan. Naar Kanaan.   

Het is belangrijk om antwoord te krijgen op de vraag waarom de opstandelingen gebruik maken van de uitdrukking qehal Jahwe.

Hun gebruik van deze woorden heeft er mee te maken dat ze Mozes en Aaron er op willen wijzen dat het hele volk heilig is. Het hele volk is heilig omdat de HERE onder hen woont. Het lijkt er ook op dat de opstandelingen met hun woorden ook verwijzen naar wat er bij de Sinai gebeurd is.  Het hele volk moest zich toen heiligen om de HERE te kunnen ontmoeten. De HERE sloot toen niemand uit. De opstandelingen laten in hun woorden meeklinken wat Mozes toen tegen het hele volk moest zeggen: “Nu dan, als u nauwgezet Mijn stem gehoorzaamt en Mijn verbond in acht neemt, dan zult u uit alle volken Mijn persoonlijk eigendom zijn, want heel de aarde is van Mij. U dan, u zult voor Mij een koninkrijk van priesters en een heilig volk zijn. Dit zijn de woorden die u tot de Israëlieten moet spreken.” (Ex 19:5,6)

De heiligheid van het hele volk wordt door Korach, Datan en Abiram tegenover Mozes en Aaron als leiders uitgespeeld.  Ze gebruiken dit om tot een democratiseringsproces op te roepen. Dit terwijl de HERE Mozes als leider en Aaron als hogepriester aangesteld heeft. De heiligheid van het volk van Jahwe staat niet tegenover de gezagsstructuren die de HERE binnen Zijn volk, binnen de kerk gegeven heeft. 

We zien hier en ook voor het vervolg van deze geschiedenis dat de qehal Jahwe op het hele volk in de woestijn wijzen.

Numeri 20:4

Het is opvallend dat de tweede keer dat we over de qehal Jahwe lezen dit weer uit de mond van rebellen onder Gods volk klinkt. Mirjam is bij Kades in de woestijn Sin begraven. Er is dan tekort aan water. “Maar er was voor de gemeenschap geen water. Toen kwamen zij bijeen tegen Mozes en tegen Aäron. En het volk kreeg onenigheid met Mozes. Zij zeiden: Hadden wij maar de geest gegeven, toen onze broeders voor het aangezicht van de HEERE de geest gaven! En waarom hebt u de gemeente van de HEERE in deze woestijn gebracht? Om hier te sterven, wij en ons vee?” (Num 20: 2-4)

We lezen in vers 2 voor de vergadering weer het woord eda.  Het gaat hier duidelijk om het hele volk, om de hele groep mensen die in de woestijn onder de leiding van Mozes en Aaron staan. Dat is de  eda die hier ook qehal Jahwe  genoemd wordt.  

De twee keer dat we de uitdrukking qehal Jahwe in Numeri lezen, gaat het in de mond van opstandelingen om iedereen die met hen in de woestijn optrekt.  We moeten hier in rekening brnegen dat we hier met opstandelingen te maken hebben.

Deuteronomium 23:1-8

De uitdrukking qehal Jahwe komt in deze verzen 6 keer voor. We hebben hier met woorden van de HERE zelf te maken. Het is voor de uitleg van deze verzen heel belangrijk om vers 1 niet over te slaan. Het eerste vers is heel belangrijk om te kunnen zien wat de woorden qehal Jahwe hier niet kunnen betekenen

Vers 1: “Iemand die door kneuzing aan het geslachtsdeel gewond is of van wie het geslachtsdeel is afgesneden, mag niet in de gemeente van de HEERE komen.”

Deze woorden maken duidelijk dat in Deuteronomium 23 het volk Israël en de qehal Jahwe hier niet samenvallen.  Je kunt zelfs niet zeggen dat de qehal Jahwe met Gods volk, met de kerk samenvalt. Het is niet zo dat de Israëlieten die zichtbaar verminkt waren of op een of andere manier ontmand waren geen deel van Gods volk, van Israël konden zijn.  

De HERE laat in Jesaja 56 juist zien dat de vreemdeling die door geloof met Hom verbonden is en dat de ontmande die op Hem bouwt echt bij Zijn volk hoort. We lezen in Jes 56: 3-8: “Laat de vreemdeling die zich bij de HEERE gevoegd heeft, niet zeggen: De HEERE heeft mij geheel en al van Zijn volk gescheiden; laat de ontmande niet zeggen: Zie, ik ben maar een dorre boom. Want zo zegt de HEERE over de ontmanden die Mijn sabbatten in acht nemen, verkiezen wat Mij behaagt, en vasthouden aan Mijn verbond: Ik zal hun in Mijn huis en binnen Mijn muren een plaats en een naam geven, beter dan die van zonen en dan die van dochters; een eeuwige naam zal Ik ieder van en geven, een naam die niet uitgewist zal worden. En de vreemdelingen die zich bij de HEERE voegen om Hem te dienen en om de Naam van de HEERE lief te hebben, om Hem tot dienaren te zijn; allen die de sabbat in acht nemen, zodat zij hem niet ontheiligen, en die aan Mijn verbond vasthouden: hen zal Ik ook brengen naar Mijn heilige berg, en Ik zal hen verblijden in Mijn huis van gebed. Hun brandoffers en hun slachtoffers zullen welgevallig zijn op Mijn altaar. Want Mijn huis zal een huis van gebed genoemd worden voor alle volken. De Heere HEERE, Die de verdrevenen uit Israël bijeenbrengt, spreekt: Ik zal er tot Hem nog meer bijeenbrengen, naast hen die al tot Hem bijeengebracht zijn.”

Het was dus mogelijk dat je niet bij de qehal Jahwe hoorde en toch deel was van Gods volk. Dit laat ons zien dat de qehal Jahwe niet met Gods gelovige volk samenvalt. We moeten de betekenis van de woorden qehal Jahwe dus in een andere richting zoeken.

Van de bastaard wordt gezegd dat hij tot het tiende geslacht niet in de qehal Jahwe mag komen. Het is een moeilijke vraag of hier met bastaard iemand bedoeld wordt die uit ‘n overspelige verhouding  geboren is of dat het om iemand gaat die uit ‘n verhouding van incest verwekt is.

De volgenden die genoemd worden zijn de Ammoniet en de Moabiet. Een Moabiet en een Ammoniet mogen niet in de qehal Jahwe komen tot in die tiende geslacht. De reden die de HERE daarvoor geeft ligt in de geschiedenis. Toen Israël naar het beloofde land trok, waren het de Ammonieten en Moabieten, nakomelingen van Lot,   die Israël niet geholpen hebben maar juist tegen Israël samengezworen hebben. Ze wilden Israël juist vernietigen.

De Edomiet en de Egyptenaar mogen eerder in de qehal Jahwe opgenomen worden. Die motieven daarvoor komen ook uit de geschiedenis. De Edomieten stammen van Ezau de broer van Israël af. Door deze bloedband bestaat er tussen Edom en Israël een speciale band. Ondanks de verdrukking van Israël in Egypte vergeet de HERE niet dat ruim 400 jaar gelede Egypte Jakob en zijn familie verwelkomd heeft en zij daar mochten wonen. 

Die Ammoniet en Moabiet mogen niet in de qehal Jahwe komen. Dat mag tot in het tiende geslacht niet gebeuren.  Betekent dit dat iedere man of vrouw van Moabitische of Ammonitische afkomst tot in het 10e geslacht niet in die qehal Jahwe mag komen? 

Zo kan het niet zijn. Dan zouden David en zijn nakomelingen en zelfs de Here Jezus niet in de qehal Jahwe mogen komen. Want het hele Davidische huis stamt van Rut, die Moabitische, af.  We moeten hierbij goed bedenken dat de afstamming volgens de mannelijke lijn ging. Ook iemand die een moeder uit een ander volk had werd als Israëliet gezien.

Een Ammoniet en een Moabiet mogen tot in het tiende geslacht niet in di qehal Jahwe komen. Betekent dit dat een Ammoniet en een Moabiet nooit bij Gods volk kon horen? Betekent dit dat iemand uit deze volken in de tijd van het Oude Testament nooit tot waar geloof kon komen? Zo is het niet. We moeten goed bedenken, wat we al eerder gezien hebben, dat de qehal Jahwe niet noodwendig met Gods gelovige volk te identificeren is. 

De Edomiet en het nageslacht van een Egyptenaar konden Edomiet en Egyptenaar blijven en toch in die derde geslacht in de qehal Jahwe opgenomen worden. Dit was alleen mogelijk omdat het volk Israël en de qehal Jahwe niet altijd samenvallen.

We moeten er op letten dat het in het in Deut 23 in alle gevallen om een beperking gaat. De Edomiet en Egyptenaar worden op grond van de geschiedenis boven de Ammoniet en Moabiet bevoorrecht. Toch worden ook de Edomiet en de Egyptenaar als je het vergelijkt met andere vreemdelingen onder Israël een beperking opgelegd. Een ger, een vreemdeling die zich tot di HERE bekeert en zich laat besnijden en die Pascha viert en ook verder volgens de wetten van die HERE wil leven, krijgt meteen toegang tot de qehal Jahwe

Nog meer dringt nu zich de vraag op wat de qehal Jahwe dan wel is. Ik meen dat we hier aan de plaats moet denken waar God in Zijn heiligdom vereer wordt. Daar waar de vergadering samenkomt om die HERE in het officiële heiligdom te vereren. Dat was in het Oude Testament de tabernakel en de tempel. Het gaat volgens mij hier niet om die andere plaatsen waar Gods volk offers voor de HERE mocht brengen. We zullen hier bij de qehal Jahwe moeten denken aan de cultische vergadering in het heiligdom dat de HERE zelf had aangewezen en gekozen.  

Klaagliederen 1:10 wijst ook in deze richting.

Klaagliederen 1:10

We lezen in Klaagliederen 1 over de verwoesting de stad van God en de tempel door de Babyloniërs. We lezen in in vers 10: “De tegenstander heeft zijn hand uitgespreid over al haar kostbaarheden; immers, zij heeft heidenvolken zien binnengaan in haar heiligdom, van wie U geboden had dat zij niet mogen komen in Uw gemeente.”

De Babyloniërs zijn Jeruzalem binnengetrokken en hebben geroofd en geplunderd. Ze hebben de mooie en kostbare dingen in de stad en in de tempel meegenomen. Het gaat hier vooral om de schatten, de kostbaarheden die er in het koninklijke paleis en die tempel te vinden waren. Het ergste van alles is de ontheiliging van de tempel. De heidenen zijn zelfs het heiligdom van de HERE binnen gegaan. Ze hebben Gods huis ontheiligd en verwoest. Het heiligdom, dat toen de tempel was, wordt in Klaagliederen 1:10 met de qehal Jahwe gelykgestel. Het is de HERE geweest die bevel gegeven heeft dat heidenen niet in de qehal Jahwe mogen komen. Het heiligdom, de tempel was voor hen verboden gebied. 

De HERE bestraft Zijn volk wanneer ze heidenen in Zijn heiligdom toelaten. De HERE noemt dit zelfs een gruwel. We lezen dat Ezechiël 44 zo: “en zeg tegen die opstandigen, tegen het huis van Israël: Zo zegt de Heere HEERE: Het is voor u lang genoeg geweest met al uw gruweldaden, huis van Israël, want u hebt vreemdelingen binnengebracht, onbesnedenen van hart en onbesnedenen van vlees, om in Mijn heiligdom te laten zijn, zodat zij Mijn huis ontheiligden; want u bood Mijn brood – het vet en het bloed – aan, en zij verbraken Mijn verbond door al uw gruweldaden. Verder hebt u uw taak ten behoeve van Mijn geheiligde dingen niet vervuld. U stelde voor uzelf mensen aan om uw taak ten behoeve van Mij in Mijn heiligdom te vervullen. Zo zegt de Heere HEERE: Geen enkele vreemdeling, onbesneden van hart en onbesneden van lichaam, mag in Mijn heiligdom binnenkomen. Dit geldt voor elke vreemdeling die te midden van de Israëlieten is. Voorzeker, de Levieten die zich ver van Mij hebben gehouden toen Israël afdwaalde – die van achter Mij afgedwaald zijn, hun stinkgoden achterna – moeten wel hun ongerechtigheid dragen”. (vers 6-10)

Het gaat hier om vreemdelingen, buitenlanders die zeker niet in geloof met Gods volk verbonden waren. Zie hiervoor ook Psalm 79:1 en Jer 51:51. 

Klaagliedere 1:10 wijst met de woorden qehal Jahwe op de tempel. 

Nehemia 13:1-3

We vinden in dit gedeelte een duidelijke toepassing van Deuteronomium 23. De ballingen zijn teruggekeerd en de muren van Jeruzalem zijn herbouwd. Nu de muren van Jeruzalem herbouwd zijn, wordt dat feestelijk gevierd en dankt het volk de HERE. 

Bij deze gelegenheid wordt er ook uit die Schrift gelezen. Het gedeelte dat toen ook gelezen is, is Deut 23:1-8. Wanneer het volk dat hoort, besluiten ze om hen onder hun die van allerlei herkomst  zijn uit Israël af te zonderen. 

De vragen die wij nu moeten beantwoorden zijn:

  1. Wat zijn mensen van allerlei herkomst?
  2. Wat beteken het dat ze uit Israël afgezonderd worden?
  1. Wat zijn mensen van allerlei herkomst?

De woorden waar onze aandacht op gericht moeten zijn, zijn: kol-ereb. Hoe moeten deze woorden vertaald worden, waarop wijzen deze woorden hier? 

Enkele vertalingen:

Statenvertaling: alle vermengeling van Israel

HSV:  van allerlei herkomst

Nieuwe Vertaling (1951): al wie van gemengde afkomst waren

NBV21: alle vreemdelingen 

Willibrord:  allen die tot ‘n ander ras behoorden 

Ou Vertaling (Afrikaans):  al die mense van gemengde bloed

Nuwe Vertaling (Afrikaans): almal wat van gemengde herkoms was

2020 vertaling (Afrikaans):  Alle mense van ander afkoms

King James ( ook NKJ): all the mixed multitude

ESV: all those of foreign descent.

Je ziet dat er in de vertalingen nogal wat verschil is. Het is nogal een verschil of we hier te maken hebben met mensen van een ander ras, van gemengd bloed, een groep van verschillende afkomst of van een andere afkomst als van de Israëlieten. Om maar een paar voorbeelden te noemen.  

Het is nodig om nu beter naar het woord ereb kijken.

We lezen het woord ereb ook wanneer Israël uit Egypte trekt. De HERE heeft de tiende plaag over Egypte laten komen. Nog in dezelfde nacht trekt Israël uit het land van hun onderdrukking. We lezen daarover in Exodus 12:38: “Ook trok een grote groep van mensen van allerlei herkomst met hen mee, en kleinvee en runderen, zeer veel vee.”

Zonder om nu al antwoord te kunnen geven wat hier met mensen van allerlei herkomst bedoeld wordt, is wel duidelijk dat het hier om een bepaalde groep gaat. Het gaat niet zozeer om enkele losse personen maar om een groep mensen die bij elkaar hoort. 

Deze groep wordt in Numeri 11:4 met het woord asafsuf   aangeduid.  Dit woord is van het werkwoord asaf afgeleid. Dit werkwoord beteken vergaderen, bij elkaar brengen. De betekenissen die de woordenboeken bij het woord  asafsuf, wat alleen hier in de Bijbel voorkomt, geven, is: die verachtelijke groep die meegegaan is, groep mense, samenraapsel. Het is altijd moeilijk wanneer een woord maar een keer in de Bijbel voorkomt om dan met zekerheid te zeggen het woord zelf al een negatieve betekenis heeft.  Duidelijk is dat het hier om een aparte groep gaat. We kunnen hier niet meegaan met de vertalingen die spreken over een groep van gemengd bloed of van gemengde afkomst.  Het woord asafsuf wijst ons op een aparte groep die samen met Israël uit Egypte getrokken is.   

Het woord ereb lezen we nog op drie andere plaatsen in het Oude Testament: Jer 25:20, 50:37; Ezech 30:5.  Een onderzoek naar dit woord op deze plaatsen laat ziendat het om een aparte groep mensen gaat die mensen van verschillende herkomst insluit. Ze zijn een aparte groep en hoorde in Egypte niet bij het volk Israël. Daarbij kunnen mensen van gemengde bloed zijn geweest maar dat is niet noodwendig zo. Di groep bestaat als groep die uit verschillende volken komt.  Wanneer dit duidelijk is, maakt dit ons voorzichtig om in Nehemia 13 wel aan die mensen van gemengd bloed te denken. Het lijkt veel waarschijnlijker dat we hier aan een groep moeten denken die uit mensen van verschillende afkomst bestaat. Een groep die steeds weer onder volk van God een bepaalde druk uitoefent en een bepaalde invloed probeert te hebben.  Wanneer je de boeken Ezra en Nehemia leest lijkt het er op dat we met een groep te maken hebben die zich steeds weer vijandelijk tegenover Ezra en Nehemia opstelt.  De volgende dingen wijzen in deze richting:

  1. Het onderzoek naar het woord ereb.
  2. Het vervolg van Nehemia 13 waar we lezen dat de priester Eljasib aan Tobia een kamer in de tempel gegeven heeft. Deze priester was op een of andere manier familie van Tobia. Wie was deze Tobia?   Hij was een van de leiders die zich tegen Ezra en Nehemia opstelde. Hij was iemand die in vijandschap tegen Gods volk en de opbouw van Jeruzalem en de tempel leefde. We lezen dit duidelijk in Nehemia 2:10: “Toen Sanballat, de Horoniet, en Tobia, de Ammonitische dienaar, dat hoorden, was het volstrekt kwalijk in hun ogen dat er iemand gekomen was om het goede te zoeken voor de Israëlieten.”     

We lezen later over Tobia dat hij langs Sanballat staat wanneer Sanballat met de Joden spot. Dan zegt Tobia: “Ook al bouwen ze, als er slechts een vos op klimt, maakt hij een bres in hun stenen muur.” (4:3; In de Hebreeuwse tekst is dit 3:35). Enkele verzen verder lezen we: “Het gebeurde, toen Sanballat, Tobia, de Arabieren, de Ammonieten en de inwoners van Asdod hoorden dat het herstel van de muren van Jeruzalem vorderde en dat de bressen gedicht begonnen te worden, dat ze in hevige woede ontstaken. Zij spanden allemaal samen om tegen Jeruzalem te gaan strijden en verwarring te stichten.” (4:7,8; In de Hebreeuwse tekst is dit 4:1,2)

Het is dan een van de leiders, de priester Eljasib, die zich met Tobia verbindt en hem zelfs een kamer in de tempel geeft. Een zoon van deze Eljasib was weer de schoonzoon van Sanballat (Nehemia 13:28) en die was waarschijnlijk de eerste hogepriester van de Samaritanen in hun heiligdom op de berg Gerizim.

Wanneer je de boeken Ezra en Nehemia leest is het duidelijk dat er onder de Joden twee groepen waren. De ene groep volgde Esra en Nehemia in hun ijver voor de HERE en een groep die juist met de vijand heulde.  De laatste groep zocht een weg waarbij ze hun eigen materiele belangen en hun rust veilig wilde stellen. Dat was voor hen het belangrijkste. Dit zijn de leiders en is de groep die het voortouw nemen om zich door huwelijken met andere volken te vermengen. Het was een vermenging die ook leidde tot vermenging van godsdiensten! We lezen dit in Ezra 9:1,2 zo: “Toen deze dingen voltooid waren, traden de vorsten op mij toe en zeiden: Het volk van Israël, de priesters en de Levieten hebben zich niet afgezonderd van de volken van de landen rondom wat hun gruwelen betreft, namelijk van de Kanaänieten, de Hethieten, de Ferezieten, de Jebuzieten, de Ammonieten, de Moabieten, de Egyptenaren en de Amorieten. Zij hebben immers uit hun dochters voor zichzelf en voor hun zonen vrouwen genomen en hebben het heilige zaad vermengd met de volken van de landen rondom, en de vorsten en de machthebbers hebben als eersten de hand gehad in deze trouwbreuk.”

Dan vindt er onder leiding van Ezra een zuivering plaats. Zie Ezra 10. Toch moet dit later weer gebeuren omdat de eerste zuivering niet tot echte bekering bij een groot deel van het volk geleid heeft. Waarschijnlijk wijst het woord  ereb in Nehemia 13 op de groep die zich steeds weer  tegen Gods wil onder het volk verzet. Een groep die bewust van verschillende afkomst is. Hierbij hoorde ook Israëlieten die wat de bloedband betreft zuivere Israëlieten waren.  Het verzet tegen het dienen van alleen de HERE volgens Zijn Woord kenmerkte deze groep.

  1. We lezen vanaf  Nehemia 13:23 nog over Joodse mannen die met  wat met heidense vrouwen getrouwd zijn. Het probleem voor Nehemia is dan dat de kinderen al meer heidens gaan leven en denken, al meer seculariseren. Hij geeft de andere Joden dan de opdracht dat ze niet met hen mogen trouwen die als halve heidenen leven en spreken. Al zijn het officieel Joden.   
  2. Wat betekent het dat ze van Israël afgezonderd werden?

Het is belangrijk om er op te letten dat de groep van verschillende afkomst die zich tegen een leven volgens Gods wil verzet, weggestuurd wordt en niet meer bij het volk van God gerekend wordt. Het was vooral hun innerlijke houding die uitkwam in hun verzet tegenover Gods wil als de enige God die er voor gezorgd heeft dat ze geen deel van Gods volk meer konden zijn.  Deze afzondering betekent niet dat ieder persoon die in zijn of haar stamboom een Ammonitische of Moabitische voorouder heeft niet bij Gods volk kon horen. Mensen uit andere volken die echt met hun hart de samen met de Israëlieten wilde dienen, waren deel van Gods volk en mochten dat ook blijven. We lezen ook daarvan voorbeelden in de boeken Ezra en Nehemia. 

Esra 6:21,22: “De Israëlieten die uit de ballingschap waren teruggekeerd, aten het, en ook al wie zich naar hen toe had afgezonderd vanuit de verontreiniging van de heidenvolken van het land om de HEERE, de God van Israël, te zoeken. En zij vierden zeven dagen met blijdschap het Feest van de ongezuurde broden, want de HEERE had hen verblijd en Hij had het hart van de koning van Assyrië in hun voordeel gewend om hen te bemoedigen bij het werk aan het huis van God, de God van Israël.”

Neh 10:28-30: “De rest van het volk, de priesters, de Levieten, de poortwachters, de zangers, de tempeldienaren, en al wie zich had afgezonderd van de volken van de landen om de wet van God te houden, hun vrouwen, hun zonen en hun dochters, al wie kennis en inzicht had, verbonden zich met hun broeders en hun vooraanstaanden en namen met een zelfvervloeking en een eed de verplichting op zich dat ze zouden wandelen volgens de wet van God, die gegeven was door de dienst van Mozes, de dienaar van God, en dat zij alle geboden van de HEERE, onze Heere, al Zijn bepalingen en Zijn verordeningen, in acht zouden nemen en houden: Wij zullen onze dochters niet aan de volken van het land geven, en hun dochters zullen wij niet voor onze zonen nemen.”

De afzondering van de groep van verschillende herkomst in Nehemia 13:3 staat tegenover de afzondering van zekere mensen uit de volken uit andere landen in Ezra en Nehemia. 

De toepassing van Deuteronomium 23 in Nehemia 13 laat zien dat dit een toepassing krijgt die als inhoud heeft dat het echte leven met de HERE bepalend is. Wie die HERE niet volgens Zijn wil volgt, heeft geen toegang tot de tempel  en hoort zolang hij of zij zo leeft  niet meer bij Gods volk.    

1 Kronieken 28:8

We lezen in 1 Kronieken 28 de laatste woorden van David voor zijn sterven. Hij wijst er dan op dat de HERE zijn zoon Salomo tot zijn opvolger aangewezen heeft. De HERE heeft beloofd dat Hij het koningschap van Salomo zal bevestigen Wanneer die trouw aan de wil van de HERE blijft. Het gaat hier dus om het koningschap van Salomo over het hele volk. We lezen dan in vers 8: “Nu dan, voor de ogen van heel Israël, de gemeente van de HEERE, en voor de oren van onze God, neem alle geboden van de HEERE, uw God, in acht en vraag ernaar, zodat u dit goede land in bezit neemt, en u het uw kinderen na u tot in eeuwigheid in erfelijk bezit laat nemen.”

Hier wijzen de woorden qehal Jahwe evenals in Numeri 16 en 18 op het hele volk Israël. Het gaat hier om het hele volk Israël als Gods heilige natie. Het volgende vers laat zien dat iemand echt bij Gods volk, bij de qehal Jahwe hoort als hij volgens Gods wil leeft. Wanneer Salomo in zijn leven de HERE zoekt, zal de HERE zich door Salomo laten vinden; “En jij, mijn zoon Salomo, ken de God van je vader, en dien Hem met een volkomen hart en met een bereidwillige ziel, want de HEERE doorzoekt alle harten, en Hij heeft inzicht in alle gedachtevorming. Als je Hem zoekt, zal Hij door jou gevonden worden, maar als je Hem verlaat, zal Hij je voor eeuwig verstoten.” (vers 10)

Micha 2:5

We lezen in Micha 2:5: “Daarom zult u niemand hebben die volgens het lot het meetsnoer uitwerpt in de gemeente van de HEERE.”

Micha wijst in de verzen hiervoor op de zonde van bepaalde mensen onder Gods volk die op een onrechtvaardige manier grond en bezittingen van hun broeders en zusters zich toe-eigenen. Dit was een grote zonde omdat het erfdeel dat een familie bij de inname van Kanaän gekregen had het onvervreemdbare eigendom van hen was. Dit kon alleen tijdelijk het bezit van een ander worden. Wanneer Gods oordeel door de ballingschap over Gods volk komt, zullen juist deze personen hun zogenaamde bezittingen verliezen en nooit meer terugkrijgen. Wanneer het moment komt dat er weer grond verdeeld zal worden, zullen zij niets krijgen. Di verdeling van het land gebeurt dan in de qehal Jahwe. Dat is een heilige zaak. Het land is Gods land en wordt door het lot door Hem verdeeld. Zien ook Jozua 18:10. We moeten hier bij de vergadering aan een officiële vergadering denken die onder leiding van ambtsdragers gestaan heeft en waar onder aanroeping van Gods naam het land verdeeld is. De qehal Jahwe is ook hier de plaats waar het volk voor dit doel samenkomt. Dat is Gods heiligdom. De eerste keer dat na de verovering van het land de grond door het lot verdeeld wordt, gebeurt dit onder leiding van Jozua en het vindt plaats in Silo!  Silo was de plaats waar toen de tabernakel een vaste plaats gekregen had. Zie Jozua 18:1-10 en ook Jeremia 7:12!   

Enkele conclusies

  1. De woorden qehal Jahwe betekenen niet overal hetzelfde. Ze worden niet als een vast theologisch begrip gebruikt. 
  2. Deze woorden krijgen in de mond van de opstandelinge de klank van totale gelijkheid aan Moses en Aaron. De woorden qehal Jahwe moeten daar de deur voor het ideaal van vrijheid, gelijkheid en broederschap open maken. De straf die van de HERE over de opstandelingen komt laat zien dat Gods volk als qehal Jahwe geen democratische vergadering en gemeenschap is. Ook in de qehal Jahwe moeten de door God gegeven gezagsstructuren geëerbiedigd worden. Dat betekent ook voor onze tijd dat de kerk geen democratische gemeenschap mag zijn of worden waar de gezagsstructuur van de ambtsdragers zoals door de HERE voorgeschreven niet leidend zou zijn. Die geldt tot Christus terugkeer op de wolken.  
  3. De woorden qehal Jahwe wijzen in Deuteronomium, Klaagliederen en  Nehemia op de tabernakel of de tempel. 
  4. Mensen met bepaalde beperkingen mochten in de tijd van het Oude Testament het heiligdom niet binnenkomen. Dit betekende niet dat ze geen deel van Gods geredde volk waren die in het eeuwige heil delen. Zie o.a. Jesaja 56. 
  5. Priesters of levieten met bepaalde gebreken mochten in de tabernakel of tempel geen dienst doen. Ze hadden er geen toegang omdat de tabernakel en de tempel beeld van de nieuwe hemel en aarde was. Ieder met beperkingen die in liefde voor God geleefd heeft of leeft, zal het feest op de nieuwe aarde als helemaal nieuw en verheerlijkt mens voor eeuwig leven.   Zie o.a. Leviticus 21:17-24. 
  6. Mensen worden op grond van volk of ras niet buiten de qehal Jahwe gehouden en zeker niet buiten het volk dat in Gods eeuwig heil deelt. Gods volk is helemaal inclusief voor wie in liefde volgens Gods eigen Woord leeft in afhankelijkheid van Christus. 
  7. De qehal Jahwe is een vergadering waar Gods recht en wil moet heersen. Wanneer Zijn recht en Woord daar niet heerst is de qehal Jahwe daar niet. 
  8. Wie de wil van de HERE niet wil volgen en eerbiedigen en zijn of haar eigen wil niet wil verloochenen kan geen deel van de  qehal Jahwe zijn. Die tucht is hier noodzakelijk en dat betekent bij volgehouden ongehoorzaamheid ook uitsluiting uit het Koninkrijk van God.
  9. Wie een dubbelleven geleid heeft en in zijn hart de HERE niet liefgehad heeft, hoort in Gods ogen niet tot Zijn volk en zijn of haar deelnemen aan de eredienst is verzwaring van zijn of haar oordeel. Sien o.a: Ps 50:7 e.v. Jes 1:10 e.v. Jer 7:21 e.v.; Hos 6:6; Amos 5:21 e.v.; Micha 6:6 e.v.; 1 Korinthe 11:17-34   
  10. Als het om inclusie gaat, maakt de HERE duidelijk dat ieder die in liefde met Hem verbonden is en volgens Zijn wil wil leven bij Zijn volk hoort. Wat iemands verleden ook is. Hoe ziek en zwak iemand ook is. Ieder die bij Christus met eigen schuld en leven schuilt en luistert naar de stem van Christus is op weg naar de vervulling van Gods vroegere heiligdom: de nieuwe hemel en aarde. De kerk van Christus is inclusief voor ieder die zichzelf wil verloochenen en de geboden van Christus boven alles stelt. Ook als dat zelfverloochening vraagt.       

BIBLIOGRAFIE      

  1. Aalders, G.C. De Klaagliederen. Kampen: Kok.
  2. Albertz, R. 1997. Religionsgeschichte Israels in alttestamentlicher Zeit 2. Gottingen: Vandenhoeck &  Ruprecht.
  3. Allen, Leslie.C. 1976  Joel, Obadiah, Johah and Micah  Grand rapids: Eerdmans
  4. Bijl, C. 1989. Wat het geloof verwacht. Barneveld: De Vuurbaak.
  5. Carpenter, Eugene in: Van Gemeren Dictionary of the Old Testament & Exegesis III 1997 p. 888-892   Grand Rapids Zondervan   
  6. Clark, D.J. &  Mundhenk, N. 1982. A Translator’s Handbook on The Books of Obadiah and Micah. London: United Bible Soceities.
  7. De Jong, H. 1987. Deuteronomium XVIII-XXXIV. Kampen: Kok 
  8. Duguid, Iain. M. 2006 Numbers Wheaton  Crossway Books
  9. Edelkoort, A.H.  Micha. Baarn: Bosch & Keuning
  10. Flavius Josephus. 1722. Alle de werken. Amsterdam: Joannes Oosterwyk.    
  11. Galling, K. 1954. Die Bucher der Chronik Esra, Nehemia. Gottingen: VandenHoeck & Ruprecht.
  12. Gesenius, W. 1962. Handworterbuch uber das Alten Testament.  Berlin: Springer-Verlag.
  13. Gispen, W.H. 1959.  Numeri I. Kampen: Kok
  14. Groot de, J.E. 2004 Nehemia Amsterdam: Buijten & Schipperheijn
  15. Harrison, R.K. 1974. Jeremiah and Lamentations. London: Inter-Varsity Press.
  16. Helberg, J.L. 1984 Klaagliedere Ontnugtering en Hoop Potchefstroom 
  17. Heyns, J.A. 1977. Die kerk. Pretoria: N.G. Kerkboekhandel.
  18. Holwerda, B. 1957. Exegese Oude Testament (Deuteronomium). Kampen: Copiëerinrichting v.d. Berg. 
  19. Jagersma, H. 1988. Numeri II. Nijkerk: Callenbach.
  20. Kautzch, E. 1980. Gesenius Hebrew grammar. Oxford: Clarendon Press.
  21. Kaiser, W.C. 2010  Grief & Pain Geanies House: Christian Focus
  22. Keil, C.F. & Delitsch,  F. 1981. Commentary on the Old Testament I, Grand Rapids: Eerdmans.
  23. Keil, C.F. & Delitzsch, F. 1978. Commentary on the Old Testament III, Grand Rapids: Eerdmans.
  24. Keil, C.F. & Delitzsch, F. 1980. Commentary on the Old Testament  VIII. Grand Rapids:  Eerdmans
  25. Keil, C.F. & Delitzsch, F. 1980. Commentary on the Old Testament X, Grand Rapids: Eerdmans.
  26. Koehler, L. &  Baumgartner, W. 1985. Lexicon in Veteris Testamenti Libros. Leiden: Bril.
  27. Kritsinger, J.D.W. 1957. Qehal Jahwe. Kampen: Kok
  28. Labuschagne, C.J. 1990. Deuteronomium II. Nijkerk: Callenbach
  29. Lettinga, J.P. 1976. Grammatica van het Bijbelse Hebreeuws. Leiden: Bril.
  30. Motyer, Alec 2015  Lamentations  Nottingham Inter-varsity Press 
  31. Muller, H.P. 1984, khl (In: Jenni/Westermann Theologisches Handworterbuch zum Alten Testaments. Munchen: Chr. Kaiser Verlag, p 609-619.   
  32. Noordtzij, A. 1937. Kronieke I. Kampen: Kok.
  33. Noordtzij, A. 1939.  Ezra-Nehemia. Kampen: Kok
  34. Noordtzij, A. 1957. Numeri. Kampen: Kok
  35. Ohmann, H.M. 1983. Tellingen in de woestijn. Bedum: Scholma Druk
  36. Paul, M.J. e.a  2005  Leviticus, Numeri, Deuteronomium Veenendaal: Centrum voor Bijbelonderzoek 
  37. Paul. M.J. e.a. 2008  1 Kronieken/ 2 Kronieken Veenendaal: Centrum voor Bijbelonderzoek 
  38. Paul, M.J. e.a. 2009  Ezra/Nehemia/Ester/Job Veenendaal: Centrum voor Bijbelonderzoek 
  39. Poythress, V.S. 1991. The shadow of Christ in the Law of Moses. Phillipsburg: P&R  Publishing.
  40. Preuss, H.D. 1991. Theologie des Alten Testaments I. Stuttgart: W. Kohlhammer.
  41. Preuss, H.D. 1992. Theologie des Alten Testaments II. Stuttgart: W. Kohlhammer. 
  42. Renkema, J. 1983. ‘Misschien is er hoop…’. Franeker: Wever.
  43. Ridderbos, J. 1964. Deuteronomium II. Kampen: Kok
  44. Ridderbos, J. De Kleine Profeten II.  Kampen: Kok
  45. Roubos, K. 1985. 1 Kronieke. Nijkerk: Callenbach
  46. Stoll, Claus-Dieter  1986 Die Klagelieder    Wuppertal: Brockhaus Verlag
  47. Taetsch, T. 1965. Jeremiah. Saint Louis: Condordia Publishing House.
  48. Thompson, J.A. 1974. Deuteronomy. London: Inter-Varsity Press.
  49. Van Aarde, A.G. 1990. Die “heiligheid van die kerk teen die agtergrond van die breuk kerk-sinagoge. In: In die Skriflig 24; 251-262.  
  50. Van der Meiden, L.H.  De Klaagliederen van Jeremia. Baarn: Bosch & Keuning.
  51. Van der Woude, A.S. 1977. Micha. Nijkerk: Callenbach.
  52. Wright C.J.H. 2018    Ezra and Nehemiah   Grand Rapids: Eerdmans 
  53. Van Selms, A. 1984. Jeremia en Klaagliedere. Nijkerk: Callenbach.
  54. Van Zijl, A.H. 1983 Die gesag van die Ou Testament. Pretoria: NG Kerkboekhandel Transvaal. 
  55. Verbruggen, J. 2008 Deuteronomium    Heerenveen: Groen
  56. Visser, Rob. 1999.  Die eerste vyf boeke van die Bybel:  grondslag of resultaat van Israel se godsdiens. In: Breytenbach, H e.a.  Die Bybel is God se Woord.  Pretoria: Victoria Drukkers
  57. Vriezen, Th.C,  1977.  Hoofdlijnen der Theologie van het Oude Testament.  Wageningen: H. Veenman en Zonen.
  58. Waltke, B.K. 1993 in: The Minor Prophets II Grand rapids: Baker Academic
  59. Weiser, A. 1949.  Buch der zwolf Kleinen Propheten I. Gottingen: Vandenhoeck&Ruprecht.
  60. Wiersinga, W.A.  Zendingsperpectief in het Oude Testament. Baarn: Bosch en Keuning.