De taak van de gereformeerde exegeet in het spanningsveld tussen tekst en geest

Een artikel geschreven door ds. L. Heres

Tussen tekst en lezer

Dit artikel is een eigen verwerking van de hoofdlijn van de beide delen van het boek Tussen tekst en lezer van Arie Zwiep.[1] Deze delen bieden een historische inleiding in de geschiedenis van de bijbelse hermeneutiek. Ze geven een goed overzicht van de verschillende benaderingen en methoden die door de eeuwen heen zijn gebruikt, waarbij steeds op de één of andere manier een spanningsveld is waar te nemen tussen de (objectieve) tekst van de Bijbel en de (subjectieve) interpretatie ervan. Het is duidelijk niet geschreven vanuit een gereformeerd perspectief. Daarom vraagt het om een eigen verwerking.

Tekst

Een exegeet houdt zich bezig met de uitleg van een tekst. Die tekst vormt, wetenschappelijk gezien, het object van het onderzoek. Dat is de reden dat de exegese vraagt om de beoefening van tekstkritiek, om zo nauwkeurig mogelijk aan de hand van manuscripten vast te stellen wat de oorspronkelijke tekst is, met taalkundige analyse, waaronder grammatica en syntaxis, literaire analyse, etc.

Het gaat daarbij om ambachtelijke werkzaamheden die redelijk goed objectief verifieerbaar zijn. Het is dan wel geen exacte wetenschap, maar de beoefening hiervan laat zich aan de hand van neutrale maatstaven controleren. Voor de vaststelling van de tekst zijn logische handgrepen ontwikkeld, zoals bijvoorbeeld: lectio difficilior potior (de moeilijkste lezing is sterker, omdat die de grootste waarschijnlijkheid heeft om de oudste te zijn). De grammatica kent haar eigen regels en voor de literaire analyse kan bijvoorbeeld gezocht worden naar inclusio’s en chiasmen.

Toch is het de vraag of de exegese hierin opgaat. Gaat het niet om meer dan alleen de tekst die voor ons ligt? Speelt er niet ook zoiets als interpretatie die altijd subjectief bepaald is? En dan is er niet alleen de subjectiviteit van de exegeet, maar ook die van de schrijver van de tekst. De tekst is geschreven om een bedoeling uit te drukken.

Ook gereformeerde exegeten hebben altijd gezocht naar de bedoeling van de auteur (de intentio auctoris). Het ging daarbij vooral om de Auteur met hoofdletter: de Heilige Geest. De gereformeerde exegetische traditie weet ook van het onderscheid tussen Woord en Geest. De Geest werkt door en met het Woord. Het is misschien niet zo vreemd dat hier een spanningsveld ervaren wordt.

Voorlopige stelling

Op basis van het voorgaande hanteer ik een voorlopige stelling: De exegeet heeft te maken met een spanningsveld tussen tekst en geest, of eventueel tussen Woord en Geest.

Geschiedenis van de exegese

De onderscheiding tussen de letterlijke Bijbeltekst en de Geest komt in de literatuur en in de geschiedenis van de exegese steeds terug. Soms wordt in deze onderscheiding de Geest met hoofdletter bedoeld, maar soms ook de geest met kleine letter. Steeds komt het spanningsveld terug tussen de objectief vaststelbare Bijbeltekst en de subjectieve interpretatie, al of niet onder leiding van de Heilige Geest.

In de vroege kerk komen we de methode van de allegorese tegen. Deze methode onderscheidt meerdere lagen in de Bijbel, waarbij de letterlijk-historische laag de eerste is. Daaronder worden de allegorische, de morele en de anagogische Schriftzin onderscheiden. Vanuit de letterlijke tekst moet gezocht worden naar de diepere zin, waar het uiteindelijk echt om gaat.

In de Middeleeuwen wordt, met name in de monastieke traditie, de lectio divina ontwikkeld. Deze manier van Bijbellezen staat in contrast met de scholastieke bestudering van de Bijbel, die eveneens in de Middeleeuwen is ontwikkeld, vooral in de tweede helft daarvan. Waar de scholastieke methode model staat voor de objectieve, academische uiteenzetting van de tekst, wil de lectio divina juist uitdrukkelijk de subjectieve component toevoegen in het proces. In de lectio divina worden achtereenvolgens de stappen lectio, meditatio, oratio en contemplatio doorlopen. Van het lezen gaat het naar het mediteren. Van het mediteren naar het gebed. En het loopt uit op de contemplatie, waarbij de tekst in haar bedoeling wordt doorzien.

In de tijd van de Reformatie zien we dat Luther Woord en Geest dicht bij elkaar houdt. Hij zegt dat de Geest met het Woord (cum verbo) werkt en zelfs door het Woord (per verbum). De spiritualisten verlaten de letterlijke tekst door het zogenaamde inwendige licht tegenover het uitwendige Woord te stellen.

De gereformeerde orthodoxe scholastiek kenmerkt zich door het zoeken naar evenwicht tussen een schoolse, droge uiteenzetting van de waarheid enerzijds en aandacht voor de uitwerking in de beleving van het hart anderzijds. In de latere ontwikkeling van de gereformeerde orthodoxie kan er gesproken worden over de waarheden van het geloof, waarbij het noodzakelijk is dat die gepaard gaan met subjectieve kenmerken van de wedergeboorte.

Na de Verlichting verdwijnt het besef van de goddelijke inspiratie uit de bijbelwetenschap en als gevolg daarvan verlegt de nadruk zich van de Heilige Geest naar de menselijke geest. Het spanningsveld wordt nu omschreven als een spanningsveld tussen tekst en lezer, tussen tekst en interpretatie of tussen tekst en subjectiviteit. F. Schleiermacher heeft het begrip afhankelijkheidsgevoel geïntroduceerd, wat een subjectief bepaalde component is die de interpretatie van de tekst beslissend beïnvloedt.

In de jongste visies op hermeneutiek speelt de lees- of interpretatiegemeenschap een sleutelrol. De leeservaring van de gemeenschap verhoudt zich in een spanningsvolle relatie tot de Bijbeltekst.

Scheiding tussen tekst en geest problematisch

In de meeste gevallen die hierboven beschreven zijn, resulteert de onderscheiding tussen de Bijbeltekst en de Geest de facto in een scheiding tussen beide. De Bijbel, zoals die voor ons ligt, is als het erop aankomt niet voldoende. De Geest of onze eigen geest moet met iets extra’s komen. In het hierboven geschetste overzicht worden ze eigenlijk alleen bij Luther bij elkaar gehouden.

Om een aantal reden is deze scheiding tussen tekst en geest problematisch. In de eerste plaats, omdat de tekst als tekst op zichzelf blijft staan. De Bijbeltekst wordt teveel benaderd als niet meer dan een kunstig opgebouwd geheel van lettertekens, lettergrepen, woorden en zinsdelen. Er zit als zodanig geen leven in. Dat doet de tekst van de Bijbel tekort.

In de tweede plaats wordt ook tekort gedaan aan de spiritualiteit. Spiritualiteit wordt teveel beschouwd als een toevoeging aan het verstaansproces, een noodzakelijke bouwsteen. Zo worden exegese en preken uiteindelijk een menselijk bouwwerk, bestaande uit het ontrafelen van de tekst met daaraan toegevoegd de spiritualiteit die het geheel tot leven moet wekken.

Het heeft daarnaast gevolg voor de manier waarop de boodschap vanuit de tekst wordt gevonden. We worden aangemoedigd om ‘tussen de regels door’ te lezen in plaats van de Bijbel voor zichzelf te laten spreken. De objectieve methode zorgt ervoor dat we heel precies lezen wat er staat, maar de visie op de werking van het verstaansproces stimuleert om vervolgens te zoeken naar wat er niet staat.

Het resultaat van een dergelijke manier van exegetiseren is bijna altijd dat het inwendige spreken van de Geest de doorslag geeft boven wat concreet geschreven staat. Dat wordt nog versterkt door de neiging om begrippen Bijbel en Woord tegen elkaar uit te spelen. De Bijbel, dat is de tekst, is object van onderzoek. Het Woord, dat is de boodschap van God, komt tot stand door het interpretatieproces. Daar blijft, in tegenstelling tot de tekst, altijd iets ongrijpbaars in zitten.

De scheiding tussen de Bijbeltekst en de Heilige Geest (of: de menselijke geest) resulteert in een overwaardering van de menselijke inbreng. Die wordt de facto leidend en uiteindelijk zelfs doorslaggevend. Dat wordt gedaan met een beroep op de Heilige Geest of op onze door de Geest gewerkte spiritualiteit, maar de binding tussen Woord en Geest wordt losser en losser. Tegelijkertijd leidt de genoemde scheiding tot een onderwaardering van de Bijbel, omdat die wordt gereduceerd tot niet meer dan tekst en object van onderzoek.

Tussentijdse evaluatie

Ik kom tot een nieuwe stelling, omdat het spanningsveld tussen tekst en geest te problematisch blijkt. We zullen een slag dieper moeten. Dat is een slag die dieper boort dan het exegetische wetenschappelijke ambacht. Er is een oorzaak voor de spanning die wij inderdaad voelen tussen tekst en geest. Over die oorzaak moeten we het hebben: de spanning tussen de zondige exegeet en Gods heilig Woord.

Illustratief voor deze stelling is de wijziging die Luther aanbracht in de middeleeuwse lectio divina. De volgorde lectio-meditatio-oratio-contemplatio heeft Luther vervangen door de volgorde oratio-meditatio-tentatio. Hierin vallen drie dingen op. Ten eerste is de lectio (het lezen van de tekst) bij Luther geen zelfstandig onderdeel meer. Daarmee is de hele reeks onderdeel geworden van het lezen en is het lezen geen objectief startpunt meer. Deze verandering doorbreekt het onderscheid tussen objectieve en subjectieve activiteiten. Ten tweede is de volgorde meditatio-oratio omgedraaid. Het bidden om de verlichting van de Heilige Geest gaat aan alles vooraf vanuit het besef dat de Geest het helemaal moet doen. De meest in het oog springende wijziging is de vervanging van contemplatio door tentatio. De lezing van de Bijbel leidt bij Luther niet tot een rustig in zichzelf gekeerd schouwen, maar tot aanvechting. Dat is omdat Gods Woord tegen de eigen zondige verlangens van het hart ingaat en ook tegen eigen vooronderstellingen.

Bij Luther zie je het besef terugkomen dat niet wij degene zijn die iets doen met de Geest, maar dat de Geest degene is die iets doet met ons. Het hele proces van Bijbellezen en daarmee ook van exegetiseren is een proces dat vanaf het begin moet vallen onder de verlichting door de Heilige Geest. Een gereformeerd exegeet is allereerst zelf object van de werking van Gods Woord en Geest. Daarom is het ook waar dat niet wij iets doen met een tekst, maar dat Gods Woord iets doet met ons.

Boodschap van de Geest

Een gereformeerd exegeet houdt zich bezig met de Bijbeltekst. Maar zijn arbeid gaat daar niet in op. Bij gereformeerde Bijbelexegese draait het niet om een stuk tekst als dood object en evenmin om het ambacht van de exegeet. Daarom kan ook niet iets als ‘het verstaan van de tekst’ of ‘het tot spreken brengen van de tekst’ het wezen uitmaken van de exegetische arbeid.

Exegeet en tekst staan in het omvattende kader van de boodschap die de Geest tot de gemeenten spreekt. Wezenlijk voor gereformeerde exegese is om vanaf het begin te werken vanuit dit besef. Je begint niet met het onderzoeken van een tekst om vervolgens uit te komen bij een geestelijke boodschap, maar de exegeet laat zich vanaf het begin inschakelen door de Heilige Geest om te zoeken naar de boodschap die vanuit de tekst tot hem komt.

Daarbij is het wezenlijk dat die boodschap via de tekst tot hem komt. Daar ligt het grote belang van nauwgezet lezen en exegetiseren. Het gaat immers om geïnspireerde tekst. Wanneer het Nieuwe Testament spreekt over ‘door de Heilige Geest gedreven’ (2Pe. 1,21) en ‘door God ingegeven’ (2Ti. 3,16), gaat het over de geschreven tekst. En wanneer Jezus spreekt over de vervulling van Wet en Profeten, benadrukt Hij zelfs de waarde van één enkele jota of tittel (Mat. 5,18).

De kleinste letters en leestekens in de overgeleverde tekst doen ertoe. Het beeld van een kathedraal kan helpen om zowel duidelijk te maken dat het niet om de letters op zichzelf gaat als dat ze er toch allemaal toe doen. Zoals een kathedraal is opgebouwd uit grote stenen en kleine steentjes, waarbij de één de functie heeft om het gebouw te dragen en de ander dient ter versiering, zo is het gebouw van de Schrift opgebouwd uit lettertekens, leestekens, woorden en perikopen. Wie een kathedraal inloopt of er gebruik van maakt, richt zijn aandacht niet op de stenen zelf, maar op het gebouw als geheel. Tegelijkertijd begrijpt iedereen dat het zonder de stenen niet gaat. Het zou onzin zijn om te beweren dat je er rustig een paar kleine steentjes uit zou kunnen verwijderen. Niet één steen is zonder functie. Zo is dat ook met de letters van de Schrift het geval.

Voor de exegese levert dit het inzicht op dat de exegeet zich altijd bewust dient te zijn van de samenhang tussen de details en de grote lijnen. Daarbij is het tweerichtingsverkeer. De grote lijnen van openbaringsgeschiedenis en heilsgeschiedenis kom je op het spoor door te kijken naar de kortere lijnen van de literaire context van bijbelboeken en perikopen, maar ook naar de resultaten van de detailexegese van teksten. Toch gaat het daarin niet op, want de detailexegese wordt op haar beurt weer beïnvloed door de plek die een tekst inneemt in het grotere geheel.

Gereformeerde exegese is jezelf laten inschakelen door de Heilige Geest en zo met ontzag voor de geïnspireerde tekst deze nauwkeurig onderzoeken. De Geest is geen noodzakelijk ingrediënt voor de exegese, maar Hij beheerst en doordesemt alles. Daarom is het gebed om verlichting met de Geest noodzakelijk. Die verlichting zorgt er niet voor dat de exegeet een stukje inspiratie toevoegt aan de tekst, maar dat de tekst als Woord van God zelf gaat spreken.

Het is van belang om de Geest te verbinden met het Woord en niet met de menselijke geest van de exegeet. De Heilige Geest werkt door het Woord en, voor zover de exegeet trouw blijft aan het Woord, is hij een instrument waarvan de Geest zich kan bedienen. Dat de Heilige Geest niet alleen door, maar ook met het Woord werkt, zegt iets over de vrijheid van de Geest, niet over de vrijheid van de exegeet. Het is een genadig wonder dat een zondige exegeet toch een instrument van de Geest kan zijn. Juist daarom is de exegeet gebonden aan de Bijbeltekst. De vrijheid van de exegese is beperkt binnen de grenzen van de onderwerping aan wat geschreven staat.

Het eigen werk van de Geest is onze blik op Christus te richten en Hem bij ons naar binnen te brengen. Dat is de grote lijn die de lijn van openbarings- en heilshistorie nog overstijgt. Daarom wordt heel het voorgaande samengevat door hoe Filippus in zijn ontmoeting met de Ethiopische kamerheer werd ingezet door de Geest: Hij deed zijn mond open en, uitgaande van dat Schriftwoord, verkondigde hij hem Jezus (Hd. 8,35).

Confrontatie met moderne hermeneutische inzichten

Sinds de Verlichting is in de hermeneutische wetenschap het besef sterk afgenomen dat we in de Schrift te maken hebben met het geïnspireerde Woord van God. Dat betekent dat we er een scherp oog voor moeten hebben dat gereformeerde en moderne exegeten principieel uiteen gaan. Dat werpt de vraag op of er nog wel iets te leren valt van die moderne hermeneutische inzichten. Soms is dat het geval als het gaat om de methode. Dat zal echter wel moeten blijken uit een principiële confrontatie.

De moderne hermeneutiek is in grote mate schatplichtig aan de inzichten van Hans-Georg Gadamer. Eén van zijn inzichten haal ik naar voren: zijn aandacht voor wat hij die Sache noemt. Gadamer beschouwt de tekst vanuit het perspectief van een spel. Een spel kent spelregels en deelnemers die allemaal deelnemen vanuit een bepaalde intentie. Zo is een tekst geschreven door een auteur die dat met een bepaalde intentie heeft gedaan. We noemen dat de intentio auctoris. Nu zegt Gadamer dat het bij een spel zo werkt dat alle aandacht gaat naar het spel zelf, zoals dat door de spelers voor de toeschouwers gespeeld wordt.[2] Je houdt je niet bezig met de spelregels en evenmin met de intentie van de verschillende spelers, maar met het spel, zoals dat gespeeld wordt. Dat noemt Gadamer die Sache. Hij past dit inzicht toe op het lezen van een tekst. Wat zich in de tekst afspeelt en zich aandient aan je bewustzijn, is die Sache van de tekst. De auteursintentie is minder van belang.

Als je deze benadering toepast op een willekeurig boek, valt er veel te herkennen. Als algemeen hermeneutisch principe werkt het inderdaad vaak op die manier. Maar toegepast op de Heilige Schrift ligt hier een principieel probleem. In de Schrift gaat het wel degelijk om de bedoeling van de Geest. Zo gauw wij in de Bijbel die Sache losmaken van de intentio auctoris reduceren we de Bijbel tot een tekst in het algemeen.

Intussen maakt hij ons wel gevoelig voor het nadeel van een benadering waarin de Schrift beschouwd wordt als een verzameling bouwsteentjes, waarbij eerst alle facetten van de tekst geanalyseerd moeten worden voordat ‘de zaak’ waar het om gaat in beeld komt. Door de Bijbel communiceert de Geest in voor mensen begrijpelijke taal. Daarin worden niet allereerst literaire componenten gecommuniceerd, maar gedachten, gebeurtenissen en voorstellingen. Dat zou je die Sache kunnen noemen. Het besef dat de Heilige Geest dit communiceert, zal de gereformeerde exegeet ertoe brengen om zijn eigen vooronderstellingen te toetsen aan de concrete tekst van de Schrift en de klaarblijkelijke bedoeling van de Geest.

Een totaal andere benadering wordt gegeven door de methode van het structuralisme. Deze methode gaat juist wel uit van het tekstsysteem en is gebaseerd op de overtuiging dat bestudering van de structuur en samenhang van de tekst door middel van taalwetenschap en tekstanalyse zekere kennis oplevert.[3] Hierachter gaat, helemaal in lijn met de historisch-kritische bijbelwetenschap, de opvatting schuil dat de Bijbel in de kern van de zaak niet meer is dan een tekst, hoewel doelgericht en kunstig gecomponeerd.

Vanwege de principiële opvatting over de Schrift kunnen de resultaten van de structuralistische methode niet één op één door gereformeerde exegeten worden overgenomen. Dat neemt echter niet weg dat deze methode oog geeft voor de structuur van de gegeven tekst. Vanwege de aandacht voor de structuur is er ook aandacht voor het literaire geheel, waarbij de gedachten over het ontstaan van de overgeleverde tekst bij de bestudering tussen haakjes wordt geplaatst. Ook gereformeerde exegeten gaan uit van de tekst, zoals die in haar geheel aan ons gegeven is, hoewel vanuit een principieel andere overtuiging. Inzichten van het structuralisme over de literaire samenhang van tekstgedeelten kunnen vruchtbaar gemaakt worden voor de gereformeerde exegese.

Tenslotte een confrontatie met de inzichten uit de reader-response theorie. Deze theorie ziet de interpretatie van (bijbel-)teksten als een puur relationeel proces. De betekenis wordt gevonden in de interactie tussen tekst en lezer. De uitkomst is dan ook per definitie subjectief. Om niet geheel in relativisme te vervallen, worden de grenzen aan de uitkomst aangegeven door de interpretive community.[4]

De principiële kloof met gereformeerde exegese kan bijna niet groter. De Schrift wordt bij de reader-response benadering van haar eigen zeggingskracht ontdaan. Het is van het grootste belang om het besef vast te houden dat de Geest onze respons vormt en vernieuwt in plaats van dat Hij zijn Woord door onze respons laat bijstellen of veranderen.

Het bruikbare inzicht moet niet zozeer gezocht worden in de resultaten van dit onderzoek, maar wel in de bewustwording van onze benadering van de Bijbeltekst. Ook een gereformeerde exegeet, zondig als hij is, benadert de Bijbeltekst vanuit zijn eigen vooronderstellingen, waardoor het allerminst vanzelf spreekt dat hij de Schrift voor zichzelf laat spreken. Deze bewustwording is zinvol als die vooronderstellingen vervolgens, geheel tegen de opvatting van de reader-response theorie in, door de Schrift zelf worden bijgesteld, gecorrigeerd of zelfs worden tegengesproken. Gereformeerde exegese is een gevecht tegen eigen vooronderstellingen.

Conclusie

Ten aanzien van de positie van de exegeet in een gereformeerde benadering moet gesteld worden dat die positie een nederige is. Hij wordt in gebruik genomen door de Heilige Geest, die zelf de Uitlegger is. De rol van de exegeet is instrumenteel en niet construerend. Daarom gaat het gebed om verlichting door de Heilige Geest aan de exegetische arbeid vooraf.

De exegeet heeft ontzag voor Gods Woord en daarom ook voor de Bijbeltekst. Gods Woord is ons overgeleverd in de vorm van een literaire eenheid. Daarbij is geen leesteken voor niets geschreven. Het gaat niet om de tekst an sich, maar om de door de tekst gecommuniceerde intentio auctoris.

De exegeet is zich bewust van eigen zondige vooronderstellingen. De spanning die wordt ervaren tussen de tekst en de bedoeling of de boodschap is terug te voeren op de spanning die ontstaat tussen de zondige exegeet en Gods heilig Woord.

In de praktijk zal zich dat uiten in een consciëntieuze en ijverige houding als het gaat om de exegetische arbeid. Trouw en zorgvuldigheid zijn kenmerken van de exegeet die deze uitgangspunten erkent en omarmt.

[1] Zwiep, A. Tussen tekst en lezer. Een historische inleiding in de bijbelse hermeneutiek. Deel I: De vroege kerk – Schleiermacher (Amsterdam: 2017)4; Zwiep, A. Tussen tekst en lezer. Een historische inleiding in de bijbelse hermeneutiek. Deel II: Van moderniteit naar postmoderniteit (Amsterdam: 2013).

[2] Zwiep, A. Tussen tekst en lezer II, 184

[3] Idem, 243

[4] Idem, 367