Uw God is Koning III

Wet en evangelie en de verhouding tussen beide in het Oude Testament

Een artikel geschreven door ds. L. Heres

Dit is deel 3 van het artikel Uw God is Koning. Deel 2 is hier terug te lezen.

Evangelie versus wet

Wie wet en evangelie met elkaar vereenzelvigt, doet op zijn minst tekort aan het reliëf in het Oude Testament. Dat komt bij de profeten duidelijker naar voren. Rond de ballingschap blijkt dat het onderhouden van de wet voor Israël toch echt problematisch is. Het oordeel van de ballingschap komt. In die context klinken op de bergen de voetstappen van hem die het goede boodschapt, die vrede laat horen, die een goede boodschap brengt van het goede, die heil laat horen (Jes. 52,7). Die goede boodschap (  בַשֵּׂ֥ר ט֖וֹב) valt niet samen met de wet, maar komt juist een nieuw begin aankondigen waar dat met de wet niet lukte. De LXX gebruikt voor het brengen van de goede boodschap in Jesaja 52 het werkwoord εὐαγγελίζω, waar ons woord ‘evangelie’ weer van is afgeleid.

De betekenis van בּשׂר

Het werkwoord בּשׂר  betekent ‘berichten’, ‘melden’, ‘boodschappen’. Het is in eerste instantie van zichzelf een neutraal woord. Door toevoegingen zoals טוֹב of שָׁלוֹם wordt het ingekleurd en wordt het een goede boodschap of eventueel een slechte boodschap. Toch wijst de context meestal aan dat het woord ook zonder toegevoegd adjectief als een goede boodschap moet worden gekarakteriseerd. Dat wordt al duidelijk in de historiografische delen van het Oude Testament. In de meeste gevallen gaat het om een boodschapper die uit de strijd komt om de dood van een vijand of een overwinning aan te kondigen (2 Sam. 4,13; 18,22). Het in zichzelf neutrale woord wordt gebruikt voor een overwinningsbericht. De boodschap heeft als doel om op te wekken tot vreugde.[1]

Er kan gediscussieerd worden over 2 Samuël 18,27. Als Absalom gedood is, komen er twee boodschappers naar David toe: Ahimaäz en een Cusjiet. Wanneer de wachter Ahimaäz aan ziet komen, zegt David: ‘Dat is een goed man en hij komt met een goede boodschap’. In het Hebreeuws wordt hier het adjectief טוֹב toegevoegd. Eigenlijk bewijst dit gedeelte dat de context beslissend is. In deze context draait alles nu net om de vraag of de boodschap goed of slecht is. De dood van Absalom, wat in de ogen van Joab en het volk een goede boodschap is, is in de ogen van David juist een slechte boodschap.

In de bredere context van 1 en 2 Samuël gaat het om de strijd die David voerde tegen verschillende vijanden. Deze vijanden zijn ten diepste vijanden van God. De boodschap die van het slagveld komt, komt daarmee op de hoogte te staan van de verkondiging van de grote daden van God. Bij de bedoelde opwekking tot vreugde gaat het ten diepste om geloofsvreugde.

Bij de profeten is dat nog veel duidelijker het geval. Ook in Jesaja 52,7 gaat het om een מְבַשֵּׂ֗ר  zonder adjectief. Pas in de tweede helft van het vers wordt de boodschap ingevuld door de woorden שָׁלוֹם, טוֹב en יְשׁוּעָה. De vertaling vanמְבַשֵּׂ֗ר  door ‘hem die een goede boodschap brengt’ (HSV) of ‘vreugdebode’ (NBG-51) sluit aan bij de gebruikelijke betekenis van iemand die een overwinningsbericht brengt. Maar de literaire context resoneert ook duidelijk mee. Ook hier is de context die van overwinning. Jesaja 52,11 spreekt over vertrek uit Babel. De bredere context van Jesaja 40-66 staat in het teken van het verlossende optreden van de HEERE. [2]

Betekenis van דָּבָר en אִמְרָה

Over deze twee woorden even kort iets. Letterlijk betekenen deze woorden respectievelijk ‘woord’ en ‘(gesproken) uitlating’. In vertaling worden ze, afhankelijk van de context, heel verschillend weergegeven. De ene keer als ‘(Gods) Woord’ , een andere keer als ‘uitspraak’, maar ook wel als ‘belofte’.

דָּבָר is een algemeen voorkomend woord. Opvallend is dat het zowel ‘woord’ als ‘daad’ kan betekenen. Daarin ligt de gedachte opgesloten dat woorden een uitwerking hebben. Als het gaat om woorden van God is het ook inderdaad zo dat zijn woorden werkelijkheid worden. Bij Hem zijn woord en daad één. Het meest treffende voorbeeld daarvan is Genesis 1,3 (vgl. Ps. 33,9).

Verder valt op dat דָּבָר ook als synoniem voor תּוֹרָה gebruikt kan worden (vgl. Ps. 119,16). Wetten en beloften zijn beide Gods Woord. Hetzelfde kan gezegd worden voor het woord אִמְרָה. Het is van zichzelf een algemeen woord, maar afhankelijk van de context krijgt het vaak de betekenis ‘belofte’ (vgl. Ps. 119,76). Een andere keer ligt de betekenis ‘bevel’ meer voor de hand (vgl. Ps. 147,15).[3]

Evangelie van het koninkrijk

In de mond van een boodschapper van de HEERE is geen enkele boodschap neutraal. Dat geldt zowel voor de inhoud van de boodschap als voor de werkingskracht van de boodschap. Voor wie aan Gods zorgen zijn toevertrouwd heeft Gods Woord een positieve en zelfs een vreugdevolle inhoud. Het is belovend en bemoedigend. De inhoud is vrede, het goede en heil (Jes. 52,7).

Tegelijkertijd is het altijd een werkzaam woord. Dat heeft alles te maken met de Afzender. Een belofte wordt nooit vrijblijvend gedaan. Het heeft het karakter van een bevel. In Jesaja 52,7 wordt dat extra beklemtoond door de expliciete inhoud van de boodschap van de vreugdebode: ‘Uw God is Koning’.

De consequentie daarvan is dat de vrede, het goede en het heil worden ingevuld vanuit het koningschap van de HEERE. Met andere woorden: vrede, het goede en heil zijn niet alleen inhoud van de boodschap, maar ook uitwerking van de boodschap. Zoals een overwinningsbericht aan het thuisfront vreugde veroorzaakt, zo veroorzaakt de boodschap van de vreugdebode in Jesaja 52 vrede, het goede en heil. Dit alles staat volledig onder het gezag van de Koning.

Verderop in Jesaja wordt dat nog sterker. Ook in Jesaja 61,1 is sprake van een blijde boodschap. Ook hier is de uitwerking van de boodschap zichtbaar: ‘om te verbinden de gebrokenen van hart, om voor de gevangen vrijlating uit te roepen en voor wie gebonden zaten, opening van de gevangenis…’. Maar hier is nog iets anders aan de hand. De bode is ook executeur. Hij is niet alleen gezonden om de blijde boodschap te brengen, maar ook om die ten uitvoer te brengen.

Het gaat daarbij onmiskenbaar om een goddelijke taak. Het is het verlossende werk van de HEERE zelf. Met de Bode komt dan ook de Geest van de Heere HEERE mee. Het brengen van de blijde boodschap staat dus zelfs gelijk aan de komst van de Koning.[4]

We treffen hier de inhoud van het nieuwtestamentische woord εὐαγγέλιον. In het Grieks is het woord door het voorvoegsel εὐ- niet neutraal meer. Wel kan het nieuwtestamentisch Grieks de variatie zichtbaar maken om in een specifieke context de betekenis te kleuren. Dat gebeurt door wisselende voorvoegsels in de woorden ἐπαγγελία (belofte), παραγγελία (commando/bevel) en ἀπαγγελία (bekendmaking). In alle gevallen gaat het om de gezaghebbende, koninklijke boodschap die vrede en heil brengt.

__________________________________

Uit het bovenstaande komt naar voren dat het Oude Testament met evenveel recht het boek van het evangelie kan worden genoemd. Gods volk dat de wet als geschenk ontvangen had, is voor haar werkelijke heil toch aangewezen op het evangelie. Toch is het ook niet vol te houden dat het evangelie in plaats van de wet komt. Daarvoor zijn wet en evangelie teveel met elkaar verweven. Kunnen we dan misschien zeggen dat het evangelie ons helpt om de wet te houden? Het evangelie, maar ook nog de wet?


[1] Schilling, ‘b¹´ar’, Theologisches Wörterbuch zum Alten Testament, Band II, 847.

[2] Schilling, ‘b¹´ar’, TWAT, Band II, 847-849.

[3] Harris, ‘d¹bar’, TWOT; Harris, ‘°¹mar’, TWOT.

[4] Schilling, ‘b¹´ar’, TWAT, Band II, 847-849.