Uw God is Koning II

Wet en evangelie en de verhouding tussen beide in het Oude Testament

Een artikel geschreven door ds. L. Heres.

Dit is deel 2 van het artikel Uw God is Koning. Deel 1 is hier terug te lezen.

De wet als evangelie

De betekenis van תּוֹרָה

Voordat we gaan kijken of we behalve de wet ook nog evangelie kunnen vinden, is het goed om eerst het karakter van de wet nog wat beter in beeld te krijgen. We lopen anders het gevaar om te negatief te zijn over de wet. Dat doen we door een beknopte woordstudie naar het Hebreeuwse woord dat in het Nederlands meestal met ‘wet’ wordt vertaald, namelijk תּוֹרָה. Dit is het woord dat 221 keer wordt gebruikt in het Oude Testament.[1] Dit is ook het woord dat bijvoorbeeld gebruikt wordt om de hele wet van Mozes in Deuteronomium mee weer te geven (Deut. 1,5).

De basisbetekenis van תּוֹרָה is ‘onderwijzen’. Als afleiding van יָרָה, dat werpen of schieten betekent, betekent het oorspronkelijk mogelijk ‘de vinger uitstrekken om de weg te wijzen’. Afhankelijk van de context kan het in betekenis variëren van ‘instructie’ en ‘regel’ tot ‘onderwijzing’.[2] De bijbehorende setting is die van een leermeester en zijn leerling.

תּוֹרָה is nauw verbonden aan het verbond. In een aantal gevallen komt het zelfs voor als synoniem van het verbond (Ps. 78,10) of worden ze de ‘woorden van het verbond’ genoemd (Deut. 29,9). In de Psalmen is de תּוֹרָה voorwerp van lofprijzing. Vooral in de psalmen 19 en 119 is dat het geval. De תּוֹרָה bekeert de ziel, ze geeft de eenvoudige wijsheid, ze verblijdt het hart (Ps. 19,8-9).[3]

In zijn boek Lezen en laten lezen, waar overigens nog meer over te zeggen valt, schrijft Arnold Huijgen vanuit Psalm 119 behartigenswaardige dingen over de Thora. Huijgen benadrukt dat de Thora niet zomaar een set uiterlijke regels is waaraan je je nu eenmaal hebt te houden. Dat blijkt alleen al uit het grote aantal synoniemen voor de Thora: wet, getuigenissen, wegen, bevelen, verordeningen, geboden, bepalingen (Ps. 119,1-8). Met Martin Buber pleit hij voor de vertaling ‘Weisung’ in plaats van ‘wet’. In het Nederlands zou je dat kunnen vertalen als wegwijzing, onderwijzing, vingerwijzing, aanwijzing of verwijzing.[4]

Een belangrijk beeld uit Psalm 119, en trouwens uit de hele Bijbel, is dat van de weg. Op die weg is de Thora een lamp voor mijn voet en een licht op mijn pad (Ps. 119,105). Die weg is spannend en gevaarlijk, maar dat ligt niet aan de Thora. De Thora geeft juist vastheid aan je voeten (Ps. 119,133).[5] Goed beschouwd is de psalm een geestelijke oefening in het gaan van Gods weg. Huijgen verwijst dan ook terecht naar Jezus die zichzelf dé Weg noemt (Joh. 14,6).[6]

In deze korte woordstudie valt meteen op dat de connotatie dat het leven met de HEERE wettisch zou zijn, niet opkomt uit de wet zelf. Voor het risico van veroordeling kan hetzelfde gezegd worden. Regels en voorschriften zijn niet vreemd aan de Thora, maar evenmin bepalen ze het karakter ervan.

De wet als geschenk

De wet wordt in het Oude Testament positief gewaardeerd. Dat is de enige mogelijke conclusie na bestudering van een psalm als Psalm 119. De wet is zelfs een bron van blijdschap en van leven (Ps. 119,92-93). De Herziene Statenvertaling gebruikt bovendien het woord ‘belofte’ als één van de vele synoniemen voor de Thora (o.a. Ps. 119,76.116.123.170). Dat brengt op de vraag of de wet zelf misschien al evangelie is.

Die vraag wordt versterkt als je kijkt naar de momenten waarop de wet wordt afgekondigd. In de Tien Geboden worden ze vooraf gegaan door de zelfopenbaring van de HEERE als de ‘Ik ben’, die ‘uw God’ is en die zijn volk uit Egypte geleid heeft. De wet komt ná de bevrijding. Hetzelfde gebeurt in Deuteronomium. Gods verordeningen en geboden worden gegeven, ‘opdat het u en uw kinderen na u goed gaat en opdat u uw dagen verlengt in het land dat de HEERE, uw God, u geeft’ (Deut. 4,40).

Belangrijk is dat de wet gegeven wordt door dezelfde God die ook de Bevrijder is. Wetgever en Verlosser zijn één en dezelfde. Gods geboden zijn goed, omdat God zelf goed is. Zijn geboden zijn, niet minder dan zijn beloften, een geschenk van God aan zijn volk.[7]

__________________________________

Uit het voorgaande komt naar voren dat wet en evangelie bij nader inzien niet zo tegenover elkaar staan. Wie het evangelie buiten de wet zoekt, doet de wet tekort. Wet en evangelie kunnen niet van elkaar worden losgemaakt. De wet komt in het kader van het evangelie naar Gods volk toe. Maar kun je dan misschien zeggen dat de wet zelf evangelie is?


[1] R. L. Harris, e.a., ‘y¹râ’, Theological Wordbook of the Old Testament.

[2] L. Koehler and W. Baumgartner, ‘tôrâ’, The Hebrew and Aramaic Lexicon of the Old Testament, (Brill: Leiden 2001), 1710.

[3] Harris, ‘y¹râ’, TWOT.

[4] A. Huijgen, Lezen en laten lezen. Gelovig omgaan met de Bijbel, (Kok Boekencentrum: Utrecht 2019), 34-35.

[5] Hier wordt meteen ook een probleem zichtbaar in de benadering van Huijgen als hij schrijft: ‘Vaststaan in Gods Woord is dan ook heel wat anders dan staan vóór het Woord van God, alsof het Woord nodig door ons verdedigd zou moeten worden. Het is ook niet hetzelfde als ‘achter’ het Woord staan, alsof we onze handtekening onder een verklaring zetten: hier ben ik het mee eens. Maar ‘in’ het Woord staan betekent dat ik de vaste grond van Gods belofte onder de voeten heb’. Als Huijgen zou zeggen dat vóór of achter het Woord staan niet de scopus van de tekst is, zou ik hem kunnen volgen. Maar het probleem zit hem in de volstrekte tegenstelling die hij maakt tussen enerzijds ‘vóór of achter het Woord staan’ en anderzijds ‘in het Woord staan’ doordat hij zegt dat het ‘heel wat anders’ is.

[6] Huijgen, Lezen, 35-39.

[7] Manson, Ethics, 18-19.