Uw God is Koning IV

Wet en evangelie en de verhouding tussen beide in het Oude Testament

Een artikel geschreven door ds. L. Heres

Dit is deel 4 van het artikel Uw God is Koning. Klik hier voor: Deel 1, Deel 2, Deel 3.

Evangelie en wet in het Oude Testament

Gelijktijdigheid van wet en evangelie

Er is een gelijktijdigheid van wet en evangelie op te merken in het Oude Testament. Eén en dezelfde profeet Jesaja roept terug tot de wet en het getuigenis (Jes. 8,20), maar laat ook de goede boodschap van het heil horen (Jes. 52,7). Ook het wetboek Deuteronomium wordt voorafgegaan door overwinningsberichten: ‘Zie, de HEERE, uw God, heeft het land aan u gegeven; trek op, neem het in bezit, zoals de HEERE, de God van uw vaderen, tot u gesproken heeft; wees niet bevreesd en wees niet ontsteld’ (Deut. 1,21). En: ‘De HEERE, uw God, Die voor u uit gaat, Hij zal voor u strijden, overeenkomstig alles wat Hij voor uw ogen in Egypte voor u gedaan heeft’ (Deut. 1,30). Aan het einde van het Oude Testament staan wet en evangelie nog naast elkaar. Evangelie: ‘Maar voor u die Mijn Naam vreest, zal de Zon der gerechtigheid opgaan en onder Zijn vleugels zal genezing zijn; en u zult naar buiten gaan en dartelen als kalveren uit de stal. U zult de goddelozen vertrappen. Voorzeker, stof zullen zij worden onder uw voetzolen op die dag die Ik bereiden zal, zegt de HEERE van de legermachten’ (Mal. 4,2-3). En wet: ‘Denk aan de wet van Mozes, Mijn dienaar, die Ik hem geboden heb op Horeb voor heel Israël, aan de verordeningen en de bepalingen’ (Mal. 4,4).

Het is een gelijktijdigheid die heel de oudtestamentische heilsgeschiedenis door aanwezig is. Op ieder moment dat het Woord van de HEERE klinkt, is Hij zelf verlossend aanwezig. Tegelijkertijd wordt op al die momenten het volk opgeroepen tot gehoorzaamheid. Dat geeft aan al die momenten een spanning. Het heil van Gods koninkrijk is nabij gekomen en tegelijkertijd moet dat heil nog gestalte krijgen in de doorwerking van Gods verordeningen. Anders gezegd: de overwinning is werkelijkheid, terwijl er tegelijkertijd nog om gestreden moet worden.[1] Die spanning is niet op te lossen door het één afhankelijk te stellen van het ander. Bijvoorbeeld door te stellen dat de mate waarin Gods heil aanwezig is, bepaald wordt door de gehoorzaamheid van Gods volk aan de wet. Dat zou tekort doen aan de kracht en de levende realiteit van het evangelie en daarmee van de presentie van Gods koningschap. We kunnen niet anders dan die spanning te laten staan.

Reeds en nog niet

Daarnaast is er echter wel sprake van voortgang, ook in de oudtestamentische heilsgeschiedenis. Wanneer de profeten oproepen tot terugkeer naar de wet, dan is er al sprake van overtreding en afdwaling van die aangewezen weg. Daar ligt een reden voor de intensiteit waarmee zij oproepen tot bekering. Wanneer Maleachi dat zelfs ná de terugkeer uit de ballingschap doet, is dat nog sterker het geval.

Maar wanneer de profeten het heil verkondigen als gevolg van Gods overwinning op zijn tegenstanders, dan is die boodschap ook dieper en intensiever dan in vroeger tijden. Het profiel van Gods vijanden is in de loop van de geschiedenis duidelijker en omvangrijker getekend. Maar ook de hardnekkige tegenstand in het hart van Gods eigen volk, ondanks vele genadebewijzen, is des te schrijnender aan het licht gekomen. Daarmee klinkt de aankondiging van Gods overwinnende koningschap nog machtiger en wonderlijker dan voorheen.

Dat betekent dat de spanning alleen maar toeneemt. Het is een spanning die eigenlijk niet goed onder woorden wordt gebracht als het wordt voorgesteld als een spanning tussen wet en evangelie. Dat zou namelijk een spanning in God veronderstellen. Want zowel wet als evangelie zijn rechtstreeks afkomstig van God. Het past beter bij Gods openbaring om de spanning te zoeken tussen Gods heiligheid en de menselijke zonde. Dan komt die spanning zowel terug in de verkondiging van de wet als in de verkondiging van het evangelie. Om die reden is het minder juist om de relatie tussen de begrippen ´wet´ en ´evangelie´ te benoemen door verbindingen als ´het evangelie, maar ook nog de wet´.

De spanning wordt waarschijnlijk het best onder woorden gebracht als de spanning tussen het ´reeds´ en het ´nog niet´ van het koninkrijk van God. Het past helemaal in die lijn dat de spanning met de voortgang van de geschiedenis verder toeneemt. Juist omdat het hier gaat om de aankondiging van Gods heil, moeten we dan iets zeggen over het begrip ´vervulling´.[2]

Vervulling van de wet

Als de wet meer is dan een set regels, dan is vervulling van de wet meer dan afschaffen van regels of juist perfectionering van regels. Als de wet evangelie is, dan is vervulling van de wet zeker evangelie. Eigenlijk laat de geschiedenis van het rabbijnse jodendom dat mooi zien. Ik probeer dat te illustreren aan de hand van één enkel voorbeeld.

In zijn bespreking van Matteüs 12,11 verwijst J. van Bruggen naar een regel uit de Babylonische talmoed over de sabbat.[3] Het gaat daar over het al of niet op sabbat uit de put trekken van dieren die in een put gevallen zijn. In principe mocht men het dier op sabbat niet uit de put trekken. Wel is er aandacht voor het voorkómen van dierlijk lijden op sabbat. Men mocht voorzieningen treffen om het dier in zijn benarde positie wat meer comfort te bieden. In uitzonderlijke gevallen mochten daarvoor kussens en matrassen worden aangedragen.[4]

Deze concrete regel is gebaseerd op twee basisprincipes, die in dit geval met elkaar strijden. Het eerste is het principe dat er op sabbat geen lasten mogen worden gedragen. Het tweede is dat ook het vee op sabbat rust en vreugde moet kunnen genieten.[5]

In een regel als deze is een bepaalde benadering van de wet op te merken. Enerzijds een positief te waarderen verlangen om recht te doen aan Gods eigen wet. Dat daarvoor met het oog op concrete situaties regels worden bedacht, kan moeilijk worden afgekeurd. Het probleem van het jodendom dat in conflict kwam met Jezus was niet zozeer gelegen in het feit dat ze veel wetten en regels hadden. De achterliggende motivatie die in het jodendom tot een stelsel van wetten heeft geleid, had minder te maken met regelzucht of een eenzijdige focus op uiterlijk gedrag dan we vaak denken. De rabbijnse tradities zijn vanouds juist gemotiveerd geweest door aandacht voor de bronnen en motieven voor gedrag, zoals oprechte vroomheid en het verlangen om dicht bij Gods wet te leven.[6]

Anderzijds zie je de nadruk op de concrete uitwerking van de leefregel. In Jezus’ tijd is die regel geïsoleerd geraakt van de oorspronkelijke motivatie. De concrete uitwerking komt ook boven het gebod zelf te staan. Het evangelie is uit de wet verdwenen. Dat leidt ertoe dat de Farizeeën 1) van anderen strikte onderhouding van hun regels eisen, 2) de genezing van zieken op sabbat proberen te verhinderen en 3) zelf hun schaap zonder nadenken op sabbat uit de put trekken. Terwijl Jezus 1) de mensen de volmaakte bedoeling van de wet onderwijst, 2) zieken juist op de sabbat geneest en 3) zelf volmaakt gehoorzaam is aan Gods gebod. Het verschil tussen de Farizeeën en Jezus is radicaal. De één wordt gemotiveerd door de behoefte aan zelfhandhaving en daarmee ook handhaving van de zonde. De Ander wordt gemotiveerd door Gods heiligheid. Bij Jezus is de wet juist honderd procent evangelie geworden. Toegepast op het sabbatsgebod: Hij laat zien dat Gods principes niet met elkaar strijden. Hij laat zien dat mensen op sabbat van hun last bevrijd worden en laat op die manier de inhoud van de sabbatsvreugde zien.

Vervulling van het evangelie

Het evangelie, de boodschap van vrede en heil, wordt in het Oude Testament al ingevuld vanuit Gods koningschap. Die vreugdevolle boodschap is daarmee tegelijkertijd ook een gezaghebbende aanspraak. Dat gebeurt in een situatie waarin het heil gestalte moet gaan krijgen in de doorwerking van Gods geboden.

Het koninklijke karakter van het evangelie vraagt om onderwerping. Het heilskarakter van het evangelie vraagt om vertrouwen. Je zou dat eventueel de wet van het evangelie kunnen noemen. Geloven is gehoorzamen.[7] In de weg van onderwerping en vertrouwen wordt de wet in de harten geschreven. Maar volgens de aard van het evangelie is dat Gods werk. Het is zijn evangelie dat wordt vervuld. Zo wordt de vervulling van de wet door het evangelie opgenomen.

Vervulling van het evangelie heeft dus niet alleen een heilshistorische, maar ook een heilsordelijke dimensie. Vervulling gebeurt niet alleen in de voortgang van de tijd, maar ook in mensen. God moet niet alleen alles worden, maar ook in allen (vgl. 1 Kor. 15,28; HC v/a 123). Het gaat daarbij om mensen zonder aangeboren liefde voor de wet en daarmee óók zonder aangeboren liefde voor het evangelie! Het evangelie verzwijgt de wet namelijk niet, maar articuleert die integendeel juist. Als het evangelie wordt voorgesteld als een boodschap die de wet wegpoetst, wordt de noodzaak om het evangelie aan te nemen weggenomen. Wie niet wil dat God Koning over hem wordt, hoort niet bij het verloste volk, maar bij de overwonnen vijanden. Dogmatisch gezegd gaat de wet in de orde vóór het evangelie vanwege het veroordelende karakter en de naar Christus uitdrijvende kracht van de wet.[8]

Tegelijkertijd kan met recht gesteld worden dat het evangelie opnieuw bij de wet brengt. Maar dan wel de wet in haar diepste bedoeling.[9] Met andere woorden: het evangelie brengt bij God. Het gaat dus om veel meer dan dat het evangelie helpt om de wet te houden. Dan zou namelijk het gevaar dreigen dat het evangelie niet zozeer bij God, maar weer bij onszelf brengt. In dat kader hoort de scherpe prediking van de geboden voluit bij de verkondiging van het evangelie. Het evangelie verandert niet de wet, maar de zondaar. Daarom verandert het evangelie ook niet het concreet gebiedende karakter van de wet. Het zet de mens in beweging om de weg met God te gaan.[10]

__________________________________

Het is gemakkelijker om verkeerde voorstellingen van de verhouding tussen wet en evangelie af te wijzen dan om een juiste voorstelling te geven. Terughoudendheid is gepast en in het kader van het onderwerp wellicht ‘geboden’. In de dogmatische orde gaat de wet vóór het evangelie, terwijl het evangelie pastoraal en homiletisch juist vaak aan de wet vooraf zal gaan. Bijbels-theologisch zul je recht moeten doen aan de gelijktijdigheid en zelfs de verwevenheid van wet en evangelie, terwijl elk op een eigen, onderscheiden manier reliëf geeft aan de manier waarop God zondaren aanspreekt: met gezag, vol van heil en concreet. Totdat God alles zal zijn in allen.


[1] Vgl. Velema, Wet en evangelie, 166.

[2] Vgl. Velema, Wet en evangelie, 82.

[3] Sabbath 128b (Via J. van Bruggen, Matteüs. Het evangelie voor Israël, CNT, (Kok: Utrecht 2012), 216.

[4] Van Bruggen, Matteüs, 216-217.

[5] Idem.

[6] Manson, Ethics, 32.

[7] Calvijn noemt het de natuur van het geloof om als gehoorzaamheid te worden aangeduid (Velema, Wet en evangelie, 166).

[8] Van Genderen en Velema, Beknopte gereformeerde dogmatiek, 700.

[9] Vgl. Velema, Wet en evangelie, 82.

[10] Velema, Wet en evangelie, 165.